Johannes Brahms wordt wel eens afgedaan als een structuralist - punt andere lijn. Tegenstanders vinden zijn muziek te geconstrueerd en te intellectueel, en zeggen vergeefs te zoeken naar spontaniteit of sterke emotie. De ratio zou het gevoel teveel beteugelen, waardoor de muziek te sec klinkt. Wie dat tot op de dag van vandaag gelooft, moet absoluut de seculiere koorliederen van Brahms eens beluisteren. Bij wet verplicht. Muziek die niet het cerebrale van zijn symfonieën heeft, noch de verbetenheid van de pianosonates of zijn volledige kamermuziek. De koormuziek van Brahms klinkt immers bovenal transcendent, los van de vraag of de componist hen al dan niet bedoeld heeft als religieus.

Verspreid over twee verschillende uitgaven, rakelt Harmonia Mundi haar beste uitvoering van Brahms’ koormuziek terug op. Vorig jaar verscheen, in een interpretatie van de schitterende dirigent Marcus Creed met het al even sprankelende RIAS Kammerchor, de ‘Geistliche Chormusik’. Bij zijn oorspronkelijke verschijnen in 1996 werd dit meteen de referentie-opname voor Brahms’ motetten, de ‘Fest- und Gedenksprüche’ en de ‘Missa Canonica’. In diezelfde periode nam Creed echter ook het niet-religieuze werk van de componist onder handen. Het resultaat daarvan liet een minstens even verpletterende indruk na bij muziekliefhebbers verspreid over de wereld en de twee afzonderlijke cd’s waarop die muziek te horen is, werden nu eindelijk gebundeld. De tracklist van beide schijfjes werd in de oorspronkelijke volgorde bewaard en die niet-chronologische aanpak levert een heel uitgebalanceerde luisterervaring op, die op deze heruitgave gelukkig gerespecteerd werd.

Wat deze dubbel-cd allicht lastig maakt voor de niet-vertrouwde luisteraar, is het beperkte spectrum dat Johannes Brahms muzikaal hanteerde. De partituren zijn uiteraard oneindig rijk in harmonisatie en expressie, maar veel van de muziek op de eerste cd werd geschreven voor a capella koor en het is niet eenvoudig om zich daar de volle twee uur op te concentreren. Na de eerste ‘Drei Gesänge opus 42’, een vroeg, zesstemmig werk voor gemengd koor, volgt echter meteen een eerste pareltje dat breekt met het vaste stramien van de cd: de ‘Vier Gesänge opus 17’ voor vrouwenkoor, twee hoorns en harp. Ondanks de nog jonge leeftijd waarop Brahms het werk concipieerde, slaagt hij erin de klank van de beide hoorns en de harp rijkelijk te benutten. Zowel in de hoge als in de lagere registers laat hij de instrumenten schitteren en de erg fragiel genoteerde hoornpartij wordt hier technisch foutloos vertolkt door Stefan Jezierski en Manfred Klier. Harpiste Marie-Pierre Langlamet is helaas niet even perfect, maar ze speelt haar partituur heel subtiel en de zoete combinatie met de hoorns die zo ontstaat, is werkelijk hemels.

Daarna komt het langste werk van die eerste cd: de ‘Sieben Lieder opus 62’ voor gemengd koor, waarin Brahms onder meer aan de slag gaat met het gekende ‘Des Knaben Wunderhorn’. Dat was een in die tijd ontzettend bekende verzameling volksgedichten, waar ook Mahler zich later door zou laten inspireren. In een brief verklaart Brahms dat de volksmuziek voor hem van onschatbaar belang is geweest, zeker in het geval van zijn liederen. Hoewel het volkse niet expliciet in de muziek terugkeert – daarvoor was Brahms immers te intellectualistisch aangelegd – vertrok de componist graag vanuit een dergelijk uitgangspunt. Bovendien sluit de verheerlijking van het ‘Heimat’ (met in extenso ook de volksmuziek) aan bij een romantisch ideaal, dat Brahms erfde van onder meer Goethe.

De ‘Funf Gesänge opus 104’ en het korte volkslied ‘Im stiller Nacht’ luiden daarna al het einde van de eerste cd in, met alweer schitterend geïnterpreteerde a capella-partijen door het RIAS Kammerchor. Op het volgende schijfje staat, bij wijze van tegengewicht, vocale muziek verzameld die Brahms liet begeleiden door een piano. Die vreemde constructie brengt de luisteraar die niet met een dergelijke bezetting vertrouwd is, oorspronkelijk nogal in verwarring. “Vocale kamermuziek”, zoals deze ‘Quartette’ (zo betitelde Brahms hen) eigenlijk kunnen genoemd worden, werden door de componist hoog in het vaandel gedragen. Hij schreef ze om op avonden, in kleinere groepen, te kunnen opvoeren (een soort Schubertiades eigenlijk), maar tegelijk wist hij goed hoe die vrij banale setting overstegen moest worden. Hadden ze geen eeuwigheidswaarde gehad, kan het bijna niet anders of Brahms zou ze op het einde van zijn leven vernietigd hebben.

Ze zijn echter bewaard, wat betekent dat het niet “zomaar” wat composities zijn. Hun schoonheid, alsook hun bijna religieuze kracht bewijst dat. Bovendien wist Marcus Creed zomaar eventjes Alain Planès te strikken achter het klavier, een pianist die de aanwijzingen van de dirigent perfect heeft gevolgd en telkens tijdig naar de achtergrond verdwijnt. Deze ‘Secular Choral Songs’, die eindigen met de erg mooie ‘Zigeunerlieder’ opus 103 en opus 112, zijn dan ook alles behalve een artistiek statement van wat grote ego’s. In zowat alles wat Creed tot nog toe heeft opgenomen met het RIAS Kammerchor, gaande van Benjamin Britten, Edward Elgar en Ralph Vaughan-Williams (met een grote klemtoon op de Britse muziek kortom) tot Mendelssohn en Rossini, spreekt een bescheiden muzikant die zich volledig ten dienste stelt van de muziek. Ook op deze prachtige cd uit de Harmonia Mundi Gold-collectie – een verzameling heruitgaven (in mooie hoesjes nota bene!) van het beste werk dat bij het label verschenen is – getuigt daarvan. Ontroerende artistieke sereniteit, zowel van componist als van uitvoerders, dat krijgt al wie deze opname in huis haalt.

Meer over Johannes Brahms


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.