Wonderbaarlijk toch, hoe verschillend het repertoire kan benaderd worden. Van Bachs zes sonates en partitas "senza Basso accompagnato" voor viool werd relatief recent een interpretatie ingeblikt door Amandine Beyer, die elk alternatief minstens een decennium lang overbodig leek te maken. Ongeveer gelijktijdig besloot Isabelle Faust echter dat de tijd voor haar rijp was om de werken onder handen te nemen. Een eerste mooie volume zag het licht en inmiddels bracht de soliste bij Harmonia Mundi ook het tweede deel uit, dat zich helemaal in het verlengde legt van het vorige deel. Zelf zegt Faust over haar visie dat die gericht is op de esthetiek van de partituren, wat meteen al een heel andere indruk nalaat dan Beyer. Er zit minder swing in deze lezing, simpelweg omdat Faust het tijdsaspect veel meer architecturaal en dus standvastig benadert. Voor haar is de partituur niet het medium waaruit de uitvoerder betekenis en coherentie moet halen door keuzes te maken in de trant van belangrijk versus minder belangrijk, maar tegelijk eindproduct als vertrekpunt. Meer concreet kan men stellen dat de klank voor Faust slechts even wezenlijk is als de gratie en het evenwicht van Bachs handschrift, dus van de partituur op zich. Een goede verklanking volgens Fausts ideaal moet als het ware de stilte van de partituur kunnen zijn, de toon moet de potentie van geruisloosheid bezitten, de polyfone en complexe grepen moeten zo eenvoudig zijn als vijf lijnen en een aantal notenwaarden daartussen.
De onverbiddelijke logica waarmee begiftigde studenten een ingewikkelde wiskunde-oefening stap na stap helder oplossen, dat is hoe Faust Bach opnieuw tot leven wekt. Het wonder is niet de enigszins artificiële verwondering van bijvoorbeeld Beyers slinkse sluipwegen of ravissante toewijding, maar de eenvoud waarmee de ongelofelijk gecompliceerde puzzel in elkaar steekt. Waar het bij Beyer soms naar adem happen is, vindt Faust precies een ademhalingsfrequentie die moeilijk natuurlijker zou kunnen zijn: haar ritmes zijn onverbeterlijk correct, haar lineair denken onvermurwbaar maar precies daarom bevrijdend. Fausts doorzicht laat haar toe in te zien dat men geen eeuwigheid in deze muziek kan vinden, omdat, zo zegt ze zelf, elk nieuw antwoord extra vragen oproept. Hoe hoger de toren, hoe meer de funderingen er toe doen en hoe meer de architect moet nagaan of het bouwsel nog stabiel kan staan. Kennis genereert onzekerheid in muziek die haar ogenschijnlijk visuele perfectie verliest van zodra ze wordt gespeeld, omdat klank nu eenmaal veel fragieler is dan het onfeilbare model der muzieknotatie.
Doet de ontstaansgeschiedenis van deze zes solo vioolstukken er toe? Eigenlijk wel, omdat kennisname van een bestemmeling of een opdrachtgever zou kunnen blootleggen wat Bachs bedoelingen precies waren. Het feit dat de cellosuites in aansluiting met de vioolsonates en partita's het licht zagen, betekent anderzijds naar alle waarschijnlijkheid dat Bach in grotere cycli dacht die meer met zijn eigen artistieke ontwikkeling te maken hadden dan met de geldbeugel. Een eventuele relatie met biografische details blijft voer voor speculatie en het zoeken daarnaar moet met grote voorzichtigheid worden bedreven. Wel noopt de wetenschap dat Bachs eerste vrouw mogelijks in ongeveer dezelfde periode kwam te sterven tot het beluisteren van deze muziek vanuit een heel emotioneel standpunt, waarbinnen de stukken overigens moeiteloos overeind blijven. De twee sonates (BWV 1001 en 1003) en een partita (BWV 1002) zijn tegelijk de stormen als het zachte briesje nadat de weergoden zich opnieuw te rusten hebben gelegd: voortdurend, vaak geconcipieerd in de gedaante van contrasterende delen, spant Bach de koord tussen spanning en ontspanning. Faust balanceert in grote schoonheid.