Johann Sebastian Bach schreef het Musikalisches Opfer op iets meer dan vier maanden in 1747 na een bezoek aan het hof van koning Frederik II van Pruisen. Hij baseerde het hele werk op een thema dat de koning hem gegeven zou hebben, het Thema Reginum, en schreef vanuit dit korte thema een sonate voor traverso, viool en basso continuo, drie ricercares voor verschillende bezettingen en een aantal korte canons. Ton Koopman en enkele solisten uit het Amsterdam Baroque Orchestra hebben op deze cd het hele werk verzameld.
Het spreekt vanzelf dat de muziekgeschiedenis heel fel geëvolueerd is in de 250 jaar nadat Bach het Musikalisches Opfer schreef maar deze mooie, tijdloze stukken hebben nog altijd evenveel charme als toen. Op de cd staan onder meer drie ricercares: een voor klavecimbel solo, een voor ensemble en een voor twee klavecimbels. De ricercar was een voorloper van de fuga, en het principe blijft qua vorm min of meer hetzelfde. Vooral het eerste stuk voor klavecimbel valt door zijn meesterlijke schrijfstijl en mooie uitvoering op. Eerst wordt het Thema Reginum heel traag en duidelijk voorgesteld, alsof Ton Koopman elke noot afzonderlijk aan de luisteraar wil voorstellen. Daarna zetten de andere stemmen in en wordt het thema fugatisch verwerkt. Bach drijft in de ricercares het fugatisch verwerken tot het uiterste met lange chromatische passages in de bas en uitgebreide verwerkingen van het thema. De muziek dankt zijn charme vooral aan de schoonheid van orde en voorspelbare lijnen die dankzij het exemplarische en glasheldere spel van Ton Koopman mooi tot uiting gebracht worden.
Bach schreef het Musikalisches Opfer niet met de bedoeling dat het altijd als een cyclisch geheel uitgevoerd zou worden. De verzameling van tien kleine canonische verwerkingen van het Thema Reginum zijn ook op zichzelf de moeite waard. Bach gebruikt hier alle mogelijke manieren van canonisch verwerken, van een gewone canon tot een augmentatiecanon waarin de tweede inzet telkens de dubbele notenwaarde heeft van de oorspronkelijke inzet. De stukken zijn allemaal kort - het kortste stukje duurt maar vijftig seconden - maar dankzij de creativiteit waarmee Bach het thema verwerkt, zit er binnen de tien stukken een oneindige rijkdom aan variatie en blijven ze boeiend om aan te horen.
Hoewel 1750 - het jaar dat Bach stierf - meestal als einde van de barok geciteerd wordt, was de preklassieke stromingen al duidelijk voelbaar toen Bach nog leefde. De sonate voor fluit, viool en basso continuo was zijn laatste kamermuziekwerk en het is een toonbeeld van zijn immense muzikaliteit en vakmanschap. Bach verenigt het virtuoze met het muzikale, barok met preklassiek en maakt van verschillende stijlen een mooie, coherente synthese. De vierdelige vorm van de sonate en de schrijfstijl met snelle loopjes en veel contrapuntische verwevingen dat Bach in de twee allegrodelen gebruikt wijzen in de richting van de barok maar in de andante van het derde deel geeft Bach de luisteraar een voorsmaakje van de preklassiek met een symmetrische opbouw en lange, zuivere lijnen.
Het wordt vaak gezegd dat de muziek van Bach een grote bescheidenheid vraagt van de uitvoerder, en de balans tussen het expressieve en het pretentieuze is en blijft delicaat. Gelukkig blijven de solisten uit het Amsterdam Baroque Orchestra aan de juiste kant van de lijn, en brengen zo een heel mooie en correcte uitvoering dat zeker aan te raden valt.
Meer over Johann Sebastian Bach
Verder bij Kwadratuur
Interessante links