Wie Offenbach zegt, zegt lichte operette. Zijn muziek is onmiddelijk te herkennen aan zijn lichtheid, de meeslepende deuntjes en zijn vrolijke onbezorgdheid. 'La Grande-Duchesse de Gérolstein' is minder gekend bij het grote publiek, hoewel het qua muziek en libretto zeker anderen werken van Offenbach evenaart zoals 'La Belle Hélène' of 'La Vie Parisienne'. De opname gebeurde in studio tussen publieke uitvoeringen door en dit zorgt voor zeer theatrale dialogen en een groepsgevoel in elk klein stukje van het werk. Bovendien begeleidt het orkest Les Musiciens du Louvre – Grenoble onder leiding van Marc Minkowski de zangers feilloos.
Centraal staat de figuur van de Grande-Duchesse die voor één van haar soldaten valt en hem op één dag tijd tot generaal promoot. Zowel haar eigen, oude generaal Boum als haar aanbidder prins Paul ziet ze absoluut niet meer staan. Soldaat Fritz is echter al verloofd met Wanda, een eenvoudig boerenmeisje en gaat niet in op de avances van de Grande-Duchesse. Er volgt een complot tegen Fritz, waarbij zowel de teleurgestelde aanbidster als de andere veldheren hem liever dood dan levend zien. Het signaal waarop de mannen moeten wachten om Fritz te vermoorden is het lied 'Le Carillon de ma grand-mère' dat de Grande-Duchesse zal zingen als Fritz nog eens weigert haar minnaar te zijn. Uiteindelijk wordt er niet gemoord, trouwt de Grande-Duchesse met prins Paul, Fritz (na degradatie) met Wanda en is iedereen weer blij. Hoewel het libretto niets speciaals is op zich, toch slaagt Offenbach erin er een leuke vaudeville van te maken: diverterend, niet te zwaar en komisch. Daarvoor componeert hij ook makkelijke melodieën die erg meeslepend zijn en snel blijven hangen. Omdat dit eerder een militaire operette is (de oorlog wordt verklaard aan een onbekende vijand om de Grande-Duchesse bezig te houden) komen er heel wat trompettengeschal en marsen aan te pas. Hier en daar componeert Offenbach een polka of een walsje om de romantiek weer eventjes terug te vinden.
De ouverture zet de juiste toon: luchtig, vrolijk en zorgeloos met bijna stereotiepe militaire elementen (slagwerk, trompetten). Op de 'Carillon de ma grand-mère' na, waar klokkenspel gebruikt wordt, zijn er in de hele operette nauwelijks speciale effecten te vinden. Alles komt van het acteerspel van de zangers, die in deze uitstekende uitvoering op de eerste plaats acteurs zijn. Hoewel vele opera's moeilijker te beluisteren zijn zonder het visuele aspect, spreekt deze opname voor zich. Er komen heel wat gesproken dialogen voor en die vervelen geen seconde omwille van het enorm expressieve acteerspel van de zangers. In de gezongen delen durven ze soms noten meer uitspreken dan zingen zodat de zanglijn puur in functie van de tekst komt te staan. De rest van de muziek illustreert de tekst en evolueert volledig in de functie daarvan. Dit is ook te merken aan de eenvoudige orkestratie: melodielijn samen met de zang bij de eerste violen, lage strijkers spelen de baslijn en de rest vult het geheel op met tegentijden. Toch klinkt het niet plat of ordinair: Minkowski slaagt erin zijn muzikanten heel goed te motiveren, hoewel hij niet meteen thuis is in dit repertoire, en dat enthousiasme is zeker te horen.
Alle zangers, behalve Felicity Lott, zijn Frans. Zij is echter zeker een vermelding waard want het valt absoluut niet op dat zij niet in haar moedertaal zingt. Haar présence en haar edele stem stralen perfect de autoriteit uit die haar rol nodig heeft. Yann Beuron (Fritz) en Sandrine Piau (Wanda) nemen hun rol erg ter harte en lijken het allemaal echt te beleven, wat voor nog meer plezier zorgt. Ook François Le Roux zet een overtuigende Général Boum neer. Een plaatje dat vooral een glimlach tevoorschijn tovert op het gelaat van iedereen die er naar luistert.
Meer over Jacques Offenbach
Verder bij Kwadratuur
Interessante links