Engelbert Humperdinck maakte zijn naam met de sprookjesopera ‘Hänsel und Gretel’, zozeer zelfs dat deze muzikale zetting van het gelijknamige sprookje van de gebroeders Grimm zowat het enige werk van hem is dat vandaag nog met enige regelmaat uitgevoerd wordt. Deze nieuwe uitvoering werd live op plaat gezet tijdens het operafestival in het Engelse Glyndebourne, met de London Philharmonic Orchestra en dirigent Robin Ticciati.
Wat meteen opvalt, is de uitstekende opnamekwaliteit, alsof het hier over een studio-opname gaat en niet over een live-uitvoering. De ouverture combineert het expansieve van Wagner met de optimistische toon van Richard Strauss en is een pareltje van orkestratiekunst. Hij is ook behoorlijk lang voor een opera-ouverture, alsof Humperdinck vooraf even wou bewijzen dat hij ook uitstekend voor orkest kon schrijven.
Van dat gevoel voor orkestratie is verder in de opera ook veel te merken: het London Philharmonic Orchestra voert deze muziek met panache uit, uit de losse pols als het ware en met een heel natuurlijk gevoel. Humperdincks hapklare melodietjes, zoals de vrolijke walsmelodie in het duet ‘Brüderchen, komm, Tanz mit mir’ nodigen daar ook zonder mee toe uit. Het orkest volgt de zangers overigens op de voet, met een haarfijn samenspel dat men sneller in kamermuziek dan op een hectisch operapodium tegenkomt.
Mede dankzij de heldere opnameklank, die geen detail verloren laat gaan, zijn de zangers uitstekend verstaanbaar. ‘Hänsel und Gretel’ is volledig doorgecomponeerd, wat wil zeggen dat ook dialogerende passages van een relatief dikke begeleiding voorzien worden. Toch bezitten Alice Coote en Lydia Teutscher, die respectievelijk Hans en Grietje’s rol zingen, een ongedwongen manier van zingen, die op geen enkel moment onnatuurlijk luid klinkt of geforceerd overkomt.
De rol van hun moeder wordt vertolkt door de Duitse sopraan Irmgard Vilsmaier, die van haar hardvochtige personage een vrouw maakt om bang van te worden, iets van geïllustreerd wordt in een aria met de veelzeggende titel ‘Marsch, Fort! In dan Wald’. In vergelijking is de vader eerder een lamme goedzak, zeker in William Dazeley’s Papageno-achtige vertolking. Zijn muziek, met zijn volkse overtonen en nu eens triestige, dan weer vrolijke karakter, lijkt rechtstreeks uit Mahlers ‘Des Knaben Wunderhord’ te zijn gekomen.
De hoogste punten voor acteerwerk gaan toch wel naar Wolfgang Ablinger-Sperrhacke, die de rol van de boze heks (die in Humperdincks verhaal een man is) voor zijn rekening neemt. Zijn personage is boosaardig en dat zal iedereen die Ablinger-Sperrhackes net niet waanzinnige vertolking hoort, doorspekt met gemeen gelach, beamen. Hij mag dan ook op geestdriftig veel bijval rekenen van het publiek in Glyndebourne aan het eind van de laatste cd.
Deze dubbelcd (‘Hänsel und Gretel’ past op twee cd’s en duurt alles bij elkaar nog geen twee uur) werd prachtig uitgegeven, zoals dat trouwens met alle Glyndebourne-opera’s al gebeurde. Er zijn bovendien maar weinig betere uitvoeringen van Humperdincks opera want een uistekende cast wordt kundig ondersteund door Robin Ticciati, die met zijn vlotte interpretatie het verhaal constant vooruit stuwt en geen dode momenten in de partituur toelaat.