Een van de langst lopende cd-opname projecten van de laatste jaren is de integrale opname van George Frideric Handels opera’s door Il Complesso Barocco en haar dirigent Alan Curtis. Na een hele reeks minder bekende opera’s, is het uiteindelijk de beurt aan Handels opera ‘Giulio Cesare in Egitto’ uit 1724. Het werk, dat in zijn libretto de relatie tussen Caesar en Cleopatra wat op de tweede plaats zet en zich in voornamelijk richt op de machtsintriges aan het Ptolemaïsch-Egyptische hof, blijft tot een van de meest populaire opera’s van Handel behoren. Il Complesso Barocco laat een uitvoering horen vol emotie, met goed gecontrasteerde personages en heel wat vocale en instrumentale hoogstandjes.
Het is dus een interpretatie met veel karakter geworden, met aria’s die in hun uitvoering voldoende gedifferentieerd zijn en instrumentale soli die waardig uitgespeeld worden, zoals dat met de elegant versierde hoornsolo in de aria ‘Va Tacito’ het geval is; Net zo goed is de klagende hobo in de prachtig langzame aria ‘V’adoro, Pupille’, met zijn obligate instrumentale soli. De aria ‘Se in Fiorito Ameno Prato’ krijgt naast een opvallend rustieke bourdonbegeleiding ook een vinnig Italiaanse vioolcadens mee. De koorscènes, zoals het openingskoor ‘Viva il Nostro Alcide’, klinken passend statig, meer in de geest van Handels latere Engelstalige oratoria en minder in de stijl van de delicate muziek die een jonge Handel in Italië componeerde.
Innige aria’s zijn er genoeg, in de vorm van Sesto’s aria ‘Cara Speme, questo core’ bijoorbeeld, dat met een bewonderenswaardige controle gezongen wordt door sopraan Emöke Barath of de lichtjes romantisch aangepakte aria's van Cleopatra ‘V’adoro Pupille’ en 'Piangero la sorte mia'. Het lyrische aspect van deze interpretatie wordt trouwens zowel door zangers als door orkestleden in de verf gezet en vertegenwoordigt een emotionele zijde van het barokrepertoire dat in uitvoeringen van pakweg twintig jaar geleden minder aanwezig was. De keuze voor alten in de plaats van countertenoren versterkt die tendens want de volle stemmen van Marie-Nicole Lemeux (Caesar), Romina Basso (Cornelia) en Milena Storti (die Nireno verolkt) laten een wat meer romantische interpretatie toe.
Van de solisten mag men veel verwachten en teleur stellen doen ze dan ook niet. De bepalende aspecten van het barok zingen zijn overvloedig aanwezig: lekker veel affect in de langzame aria’s, geraffineerde fraseringen, haarzuivere coloraturen wanneer het snel gaat en een uitstekende tekstplaatsing.
De cast bestaat dan ook uit bekenden van vroegere opnames. Marie-Nicole Lemieux voert haar rol als Caesar met gepaste ‘gravitas’ uit. Het is wat ongewoon om een diepe alt in deze rol te zien, in plaats van de meer alomtegenwoordige altus. Lemieux’ zware stem en sonore diepte werken echter goed om van haar personage een autoriteitsfiguur te maken. Die autoriteit overleeft ook emotioneel bewogen aria’s, zoals het ‘Empio, diro, tu sei’ uit de eerste akte, waar Caesar zijn woede uit op de Egyptische generaal Achilla. Ook de rol van Cornelia wordt overigens door alt gezongen, en eveneens door een andere bekende uit Alan Curtis’ Handel-opnames, namelijk Romina Basso. Het zijn voornamelijk haar lage noten die een verschil vormen met wat een countertenor zou doen want die klinken voller en meer doorleefd.
Cleopatra wordt meesterlijk vertolkt door Karina Gauvin, weer een van Curtis’ getrouwen en ze slaagt erin om haar rol opmerkelijk sensueel te doen klinken. De verleidelijke manier waarop ze in haar eerste aria ‘Non disperar, chi sa’ van noot naar noot kan glijden, en de manier waarop ze die manier van zingen met een strikt barok stijlbesef kan combineren, mag gerust als uniek beschouwd worden binnen de vele opnames van dit werk.
Het meest lovenswaardige aspect van deze opname blijft echter de vaardigheid van de muzikanten van Il Complesso Barocco om elk aspect van Handels muziek en verhaal levendig en meeslepend te vertellen. Elke aria zet een nieuwe toon, de verschillende personages zijn duidelijk van elkaar te onderscheiden en de drie aktes bezitten een natuurlijke opbouw die lang niet aan elke barokke opera gegeven is. Het zorgt voor een uitvoering van ‘Giulio Cesare in Egitto’ die, zelfs voor een luisteraar die vertrouwd is met het werk, geen seconde verveelt en talrijke verrassingen bevat.