Van het 'Messa da Requiem' wordt met een boutade wel eens gezegd dat het Verdis religieuze opera is. Al zit er een grond van waarheid in, toch doet het wat onrecht aan de andere kwaliteiten die het werk bezit. Zo toont Verdi dat hij zijn voorgangers bestudeerd heeft en dat zijn Requiem een volwaardig oratorium is.
Het begin ontstaat als het ware vanuit het niets: een erg zachte en lage passage in de cello. Vooraleer het koor inzet komen ook de andere strijkers erbij. In dit hele begin schept Verdi met zachte dynamiek en expressieve harmonieën een uiterst delicate sfeer. Hier en daar lijken zelfs echo's hoorbaar van Mozarts Requiem. Slechts even wordt dit alles doorbroken door een korte fuga in forte, maar algauw keert Verdi terug naar de beginsfeer. De operacomponist Verdi komt pas boven in het 'Kyrie': de solisten krijgen daar de belangrijkste rol met typische belcantomelodieën, die ze passend sieren met breed vibrato. 'Dies Irae', dat als een soort leidmotief door het Requiem loopt, is ook een typisch voorbeeld van dramatisch schrijven. In het orkest en het koor wordt de dag van woede geïllustreerd door o.a. de slagen van de grote trom, onstabiele zanglijnen of verrassende accenten. Alles staat steeds in dienst van de tekst: er is geen ruimte voor goedkope effectenjagerij. Verdi laat echter ook een andere kant van zijn kunnen zien: een perfecte fuga verwacht men bvb. niet onmiddellijk van een 19de-eeuwse operacomponist. Het deel dat het meest beantwoordt aan de traditionele kenmerken van een oratorium is het 'Sanctus'. Een typerend motief in de trompet komt drie keer terug, terwijl het koor in 3 stappen een majeurakkoord opbouwt: beter kan het prijzen van de Heer niet geïllustreerd worden. Ook de achtstemmige dubbelfuga - met een erg puntig hoofdthema - zou bijna direct uit een 17de-eeuws oratorium kunnen zijn geplukt. Ondanks de achtstemmigheid slaagt Verdi erin om het nooit massief te laten klinken. In het zevende en laatste deel, 'Libera Me', lijkt alles samen te komen. In de sopraansolo - a capella en zonder metrum - wordt de tekst als een aanroep op één noot quasi gedeclameerd. Hier krijgt de solist alle ruimte voor dramatische invulling. Vanaf hier naar het einde trekt Verdi langzaam, maar zeker alle registers open om te culmineren in een homofoon fortissimo. Eerder onverwacht wordt het Requiem daarna afgesloten met een referentie aan het begin van het 'Libera Me', in dezelfde delicate sfeer waarin het begon. Sergiu Celibidache weet perfect de opbouw te doseren en schept op de juiste plaatsen de perfecte sfeer. Een prachtige opname, met maar één minpunt: Peter Dvorsky is een erg schreeuwerige tenor, met absoluut geen gevoel voor verfijning of intonatie. Hij lijkt ook de enige van het solistenkwartet die niet naar de anderen luistert. Voor het koor daarentegen niets dan lof: perfecte intonatie en een erg transparante klank. Ook de bijna met Celibidache vergroeide Münchner Philharmoniker geven opnieuw het beste van zichzelf in deze live-opname.
Ondanks de tenor is dit toch een erg mooie opname, vooral ook omdat ze de in de partituur aanwezige subtiliteit van dit populaire werk toont.

Meer over Giuseppe Verdi


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.