'Alcina' uit 1735 was de opera 'waarmee Händel zijn rivalen versloeg', of zo verhaalde de achttiende-eeuwse musicoloog Charles Burney het toch. Die rivalen waren een groep componisten, zangers en danser die verbonden waren aan de 'Opera of the Nobility' maar 'Alcina' componeerde Händel voor het nieuwe theater in Covent Garden, een voor de tijd reusachtig gebouw met een capaciteit van 1400 man en een scène die uitermate geschikt was voor grootse scenische zettingen, balletten en pantomimes. Geen wonder dan dat het sprookjesachtige 'Alcina' gretig van zulke theatrale elementen gebruik maakt.
Het verhaal slaat terug op het renaissance gedicht 'Orlando Furioso' van de Italiaanse dichter Ludovico Ariosto, een gedicht dat Vivaldi onder meer inspireerde tot het schrijven van een gelijknamige opera en waaruit Händel ook materiaal zou halen voor 'Orlando' en 'Ariodante'. Het speelt zich af in de negende eeuw en vertelt over de paladijn Ruggiero die gevangen wordt gehouden op het eiland van tovenares Alcina maar na behoorlijk wat verwikkelingen bevrijd wordt door zijn geliefde Bradamante, die zich tijdens de opera als man vermomt en zich Ricciardo laat noemen.
Händel beschikte voor 'Alcina' voor het eerst over de gerenommeerde Franse balletgroep rond ballerina Maria Sallé en de vele dansen die als intermezzi verspreid liggen in de opera zijn de dansers op het lijf geschreven. Zelfs de ouverture bestaat uit een opeenvolging van dansen: een volkse musette en een verheven menuet. De eerste kennismaking met de betoverende hofhouding van Alcina bestaat uit een suite van gavottes, een sarabande en een menuet. Die dansen winnen veel door de sterke dynamiek die Alan Curtis' muzikanten in hun uitvoering steken. Vooral de baslijnen houden een vlotte cadans in deze muziek. Zangers begeleiden zit de muzikanten van Il Complesse Barocco in het bloed en het vlotte, moeiteloze samenspel tussen zangeres en instrumentalisten is iets waar men elke aria opnieuw van kan genieten.
Zoals op talloze eerdere opnames bij Deutsche Grammophon, zorgt Alan Curtis ook nu voor een cast van schitterende zangers. Alcina (Joyce DiDonato) is de antagonist van de opera maar is geen eendimensionaal personage. Haar hoogst virtuoze aria 'Ma Quando Tornerai' in de derde akte, waarin wraak zweert op de ontsnapte Ruggiero is een indrukwekkend technisch hoogstandje dat DiDonato schijnbaar moeiteloos onder de knie heeft. Ruggiero (Maite Beaumont) klinkt wat vlakker zowel wat stemkleur betreft als in haar interpretatie, die even stijlbewust is maar minder reliëf maakt dan de andere zangers. Het is echter de sopraanrol van Bradamante, gezongen door Sonia Prina die veruit het indrukwekkendst klinkt, een voorbeeld van de vlugge technische virtuositeit waarvoor Händel bekend staat. De aria 'E gelosia, forza è d'amore' is daar een uitstekend voorbeeld van en Prina zet een razend accurate lezing van deze veeleisende partij neer.
De rol van tovenares Morgana, Alcina's zus wordt gezonden door Karina Gauvin met een soepele stem en een zijdezachte hoogte. Heel mooi en gevoelig is bijvoorbeeld de aria 'Credete al mio dolore', waar Gauvin haar zuivere heldere noten expressief en triest laat klinken.
Oberto (Laura Cherici) klinkt nog wat jonger en ze behoudt een erg helder, wat scherper kantje aan haar stem maar zelfs in deze kleinere bijrollen laat de uitvoering van Il Complesso Barocco geen zwakke plekken horen. Kobie van Rensburg, die Oronte zingt, komt een beetje gedwongen over op snelle coloraturen maar dat is een detail dat misschien enkel opvalt vanwege van de grote verdere kwaliteit van de cast. 'Alcina' mag terecht een van Handels rijkste opera's genoemd worden, een soort van totaalspektakel met een grote cast, kleurrijke melodieën en veel virtuositeit. Alan Curtis en zijn schitterende zangers en orkest doen dit nochtans weinig gespeelde werk alle eer aan die het verdient.
Meer over George Frideric Handel
Verder bij Kwadratuur
Interessante links