Muziek van ‘kleine meesters’ uit de negentiende eeuw is vaak charmant en aangenaam om te beluisteren. Even vaak schreven ze ook muziek die niet meer dan enkele beluisteringen doorstaat en moeilijk de vergelijking met muziek van grote namen als Wagner of Brahms doorstaat. Dat ligt wat anders bij de muziek van Robert Fuchs. Deze componist, die in Styrië in het Oostenrijkse keizerrijk geboren werd, maakte naam met vijf even charmante als pretentieloze serenades en een reeks kamermuziekwerken voor allerlei combinaties van strijkinstrumenten die het hart stolen van ondermeer Johannes Brahms.
Men noemde Robert Fuchs ‘Serenaden-Fuchs’, wat bewijst wat voor belangrijke plaats deze twee serenades binnen zijn oeuvre innemen. Dat Brahms Fuchs bewonderde hoeft niemand te verrassen. De componist die in Schubert en Schumann zijn inspiratie vond, ontdekte in de eerlijkheid van Fuchs’ melodieën het karakter van Schuberts ‘Lieder’. Dat de twee serenades ‘absolute’ muziek zijn, met een klassieke structuur en zonder achterliggende filosofische of literaire pretenties moet Brahms ook hebben aangesproken.
“Gewoon te mooi” is een kritiek die Fuchs muziek te verduren krijgt en niet geheel onterecht want in een tijd waarin symfonische grootspraak en breed muzikaal drama de norm waren, schrijft deze Oostenrijker muziek die zo volledig zonder pretentie klinkt, dat hij haast tot een andere tijd moet behoren. Hoewel de muziek soms net niet zeemzoet begint te klinken, redt Fuchs’ vaardigheid in het schrijven voor strijkorkest haar van middelmatigheid. Onder zulke kinderlijk eenvoudige melodietjes als die waarmee het ‘Allegro Scherzando’ of het ‘Tempo di Menuetto’ uit de eerste serenade beginnen schuilt namelijk een grondige beheersing van polyfonie en vormstructuur verborgen. Een ‘Andante Grazioso en Capriccio’ is van latere datum en slaat een ernstigere toon aan, met frequente modulaties en een doorwrochte schrijfstijl die wat aan de strijkkwartetten van Zemlinsky of aan de ‘Metamorphosen ‘ van Richard Strauss doet denken. Het ‘Capriccio’ is dan weer onvervalste, gesuikerde Weense romantiek, met de gracieuze bewegingen van een wals van Johann Strauss.
Het helpt allemaal enorm dat Fuchs’ vriendelijke, zonnige muziek zo een transparante uitvoering meekrijgt van het Cologne Chamber Orchestra, een uitvoering die op sommige momenten klinkt alsof niet een strijkorkest maar een strijkkwartet aan het spelen is. Het is zeldzaam om noten in het hoogste register van de violen zo zuiver gespeeld te horen worden als hier gebeurt, net zoals het zeldzaam is om de snelle loopjes en technische passages zo zuiver te horen als in het scherzo van de eerste serenade of de finale van de tweede. Het resultaat van die inspanningen is een cd’tje dat onmiddellijk aanspreekt en bol staat van de leuke vondsten en aanlokkelijke melodietjes. De zorg waarmee Fuchs zijn muziek schreef, is echter een garantie dat deze muziek, waaruit op het eerste gezicht zoveel eenvoud spreekt, zich meermaals laat beluisteren en steeds nieuwe zaken prijsgeeft. Wie wat weinig gespeeld romantisch repertoire wil ontdekken kan minder goed terecht komen dan bij deze muziek!