Wanneer is een pianist(e) op het toppunt van zijn of haar kunnen? Moeilijk in te schatten voor wie wil veralgemenen: sommigen halen eenmaal afgestudeerd nooit meer het niveau dat ze in het gedisciplineerde kader van hun opleiding hadden, anderen worden met het jaar rijper en maken hun beste opnames op hun veertigste of nog decennia later. Een ding is echter zeker: vanaf de zeventigste verjaardag begint de instrumentale beheersing te tanen en wordt men vaker betrapt op imperfecties. Maurizio Pollini, die bij Deutsche Grammophon carte blache kreeg ter ere van zijn zeventigste verjaardag, besloot nog een keer terug te grijpen naar de hem zo vertrouwde werken van Frédéric Chopin. Zijn integrale opname met de nocturnes, nog geen tien jaar oud, bleek inmiddels goed voor meer dan 100000 verkochte albums – voor wie er aan twijfelt: in de wereld van de klassieke muziek een grandioos getal. Zelf stelde de op leeftijd gekomen virtuoos voor de gelegenheid een programma samen met Chopins briljante 24 preludes (opus 28), aangevuld met 2 nocturnes (opus 27), 4 mazurkas (opus 30) en het tweede scherzo (opus 31): niet zomaar een best of Chopin kortom, maar een uitgekiend programma dat een componist laat zien op een heel specifiek moment in zijn leven.

Daar waar Pollini momenteel live-recitals geeft, schrijven de kranten vol lof dat ’s mans beheersing nog altijd met verstomming slaat. De aartsmoeilijke techniek om tot een vloeiende beweging te komen in Chopins muziek zit de Italiaanse pianist nog steeds in de vingers. Toch is zijn verjaardagsopname niet bepaald de bekroning van een verder erg indrukwekkende discografie. Reeds in de bekendere eerste preludes valt immers op dat Pollini een zekere afstand bewaart tot het materiaal. Hij musiceert van op een ivoren toren die hem als uitvoerder onschendbaar lijkt te maken voor de affecten uit de partituur. De indruk zou zelfs kunnen ontstaan dat de pianist zich niet laat meevoeren door de muziek, en haar dus al helemaal niet van binnenuit verklankt. Hoewel dat moeilijk te beoordelen is, lijkt een authentieke bron afwezig, terwijl de klankrijkdom wel helemaal intact blijft. Misschien kan Pollini op heden meer presteren tijdens een live-concert, in dialoog met het publiek? Het leeuwendeel van zijn preludes klinkt hier immers niet alsof de uitvoerder kopje onder wil gaan in de 24 zeeën waar Chopin de luisteraar op los laat. Tempi liggen voornamelijk aan de hoge kant, althans die indruk ontstaat omdat Pollini’s rubato (ooit toch legendarisch?) verwordt tot quasi iets machinaal. Of wil de muzikant op zijn zeventigste de bestaande Chopin-clichés van tafel vegen met een opname die de aandacht vestigt op de muzikale souplesse en nobelheid, in plaats van altijd maar weer de beverige fragiliteit op te zoeken? Als dat het geval zou zijn, heeft Pollini zich teveel laten gaan. Er klinken te weinig tranen door in het tranendal dat het opus 28 altijd een beetje is.

Even nuchter zwemt Pollini door het tweede scherzo. Te weinig fantasierijk klinken deze tedere rêverieën, te gehaast hamert de eenzaat aan het klavier zich door de schijnbaar weerbarstige uitlatingen. In een echte maalstroom komt de luisteraar hier terecht: pianistiek best wel indrukwekkend, maar gevoelsmatig valt de lezing niet helemaal in de plooi. In de mazurka’s werkt Pollini’s nuchterheid (of is het onverschilligheid?) iets beter. De nocturnes daarentegen mogen gerust wat gewichtiger worden aangepakt, want het is alsof de pianist door zoveel onbetrokkenheid te tonen het repertoire vanaf de eerste ontroerende noten meteen nivelleert. Van een muzikant die zich zijn carrière lang quasi heeft vereenzelvigd met het oeuvre van Chopin, mag (en moet bijna!) meer worden verwacht, want het kan toch niet de bedoeling zijn dat de satijnen handschoenen van Chopin vervangen worden door hun klinische latex-equivalent? In het vervolg graag con più passione, maestro Pollini!

Meer over Frédéric Chopin


Verder bij Kwadratuur

Verder bij Spotify
Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.