Zoals ondertussen met verschillende topopnames bewezen, is de Hongaarse combinatie Iván Fischer-Budapest Festival Orchestra een van de grote succesverhalen in de orkestgeschiedenis. Niet alleen is Fischer als een van die bekende discipelen van Hans Swarovsky een dirigent van hoog intellectueel niveau met perfect doorzicht in de partituur, ook heeft hij als voormalig assistent van Nikolaus Harnoncourt een belangrijke notie van oude muziek en historische uitvoeringspraktijk opgedaan. Daarnaast brengt hij de geijkte grootmoedigheid op in communicatie met zijn orkest, dat hij op kamermuziekachtige manier stimuleert om beter samen te spelen. Het resultaat daarvan reflecteerde zich al in prachtige versies van muziek van Beethoven, Brahms, Dvorak en Mahler. Het zal dus niemand verbazen dat Fischer met zijn Budapest Festival Orchestra ook in Schubert kan uitblinken. Zijn interpretatie van de negende symfonie ademt frisheid en schoonheid in alle poriën, zonder een moment aan spanningskracht over het geheel te verliezen.

Met de “grote” symfonie van Schubert neemt Fischer opnieuw een Weens componist ter hand. Dit element uit de reeks “negende en laatste symfonieën” is een monumentaal werk, dat in Schuberts tijd op weinig achting kon rekenen. Onder meer de voor die tijd uitzonderlijke lengte van het werk (ongeveer 50 minuten) speelde hierbij een rol. Het is dankzij Robert Schumann die het stuk in een artikel in zijn Neue Zeitung für Musik lovend recenseerde dat er verandering kwam in de veronachtzaming ervan. Tegenwoordig behoort de symfonie, samen met Schuberts Unvollendete tot het standaardrepertoire voor orkest. De wijd uitgespannen architectuur van het werk doet denken aan de manier waarop Bruckner een aantal decaden later zijn kolossale symfonieën zou concipiëren. De ‘Vijf Duitse Dansen’ die hier ook zijn opgenomen, staan in groot contrast met de symfonie. Het zijn korte, charmante stukjes geschreven door een slechts zestien jaar oude componist.

Zoals verwacht slaagt Iván Fischer erin om in dit grootschalige werk het overzicht te behouden en de tensie binnen de uitgestrekte muzikale bogen te bewaren. Daarnaast experimenteert de dirigent opnieuw met zijn orkest, door natuurhoorns, do-klarinetten en trombones met smalle boring te laten bespelen. De blazerssectie blinkt in het algemeen uit, in klankvorming, maar ook in de manier waarop elke solist een evenwicht kan vinden tussen ernst en dansbaarheid. Fischer vindt de ideale tempi en balans doorheen dit werk en laat het weerklinken met een levendigheid en frisheid die andere recente uitvoeringen zoals die van Simon Rattle met de Berliner Philharmoniker in een donkere schaduw stelt. In deze gave om de natuurlijke orde van de muziek tot expressie te brengen met een orkest dat als geen ander een sfeer van weemoedige schoonheid kan creëren, ligt de kracht van deze opname die zo tot de referentieopnames van Schuberts negende zal gaan behoren.

Meer over Franz Schubert


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.