In navolging van onder meer Luigi Boccherini schreef Schubert in zijn laatste levensjaar een kwintet voor twee violen, altviool en twee celli. Dit kwintet, D.956 werd tijdens zijn leven, zoals zovele van Schuberts werken, nooit uitgevoerd maar kan terecht tot Schuberts grootste composities gerekend worden, naast bijvoorbeeld de 'grote' symfonie in C of de mis in Es, D.950. Deze uitvoering van het kwintet maakt gretig gebruik van de extra klank die een tweede cello voorziet en zo komen de openingsakkoorden van het eerste deel dan ook erg krachtig en overtuigd over. Een goede balans laat vele details in de begeleiding horen, vooral dan in het stille tweede thema. Het grote contrast dat het Artemis kwartet tussen de verschillende thema's van dit bijna twintig minuten durende eerste deel aanbrengt, zorgt ervoor dat de luisteraar dit deel bijna als een werk op zichzelf kan beluisteren. Nadeel is dat een zekere continuïteit verloren gaat bij men bij andere uitvoeringen gemakkelijker terugvindt maar dat is een slechts een detail. Het trage deel wordt niet al te traag genomen zodat Schuberts lange melodielijnen overzichtelijk blijven. Een uiterst zachte, intieme klank moet dan ook wijken voor een meer comfortabel klinkende manier van spelen die het minder van klankkleuren moet hebben en meer lange muzikale lijnen kan doortrekken. De manier waarop de vijf muzikanten tijd nemen om het trio, de middensectie op het scherzo te laten volgen illustreert heel goed de manier waarop deze muziek ademt op deze uitvoering. Het scherzo zelf bezit een gezonde dynamiek, heel robuust in de lagere strijkers, in de openingsfrase en ook in de vele figuurtjes met snelle herhaalde noten doorheen dit deel. Crescendo's op lange noten worden tot het uiterste aangehouden en dat geeft de muziek een heel enthousiast karakter mee. De finale wordt echter heel ingehouden uitgevoerd, als een galante Oost-Europese volksdans. Het tempo ligt laag maar de vaste ritmische formule waarmee Schubert zijn melodieën begeleidt bezit een gezonde cadans. Het hele deel wordt onregelmatig genoeg gespeeld om overtuigend als een gestileerde volksdans over te kunnen komen. Het tweede thema, dat uit zichzelf al rustiger klinkt, komt dankzij het langzame basistempo helemaal als een soort van serenade over, kalm en sereen. Het quartetsatz in c mineur, D.703 moest het eerste deel gaan vormen voor een strijkkwartet dat Schubert in 1820 begon te componeren. Zoals vele van zijn composities werd het werk echter afgebroken na het eerste deel en de eerste veertig maten van het langzame deel. Beide delen (ook het fragment van het tweede, dat dus noodgedwongen abrupt ophoudt) worden hier voorgesteld. Het quartetsatz wordt met veel energie maar met een classicistische lichtheid en transparantie uitgevoerd. Als de openingsmelodie het dringende, onrustige karakter van de mineurtoonaard benadrukt, dan komt het tweede thema hier onschuldig en onbezorgd over dankzij de zuivere vioollijnen van eerste violiste Natalia Prischepenko. Dit is een over het algemeen redelijk klassieke maar erg degelijke uitvoering van Schuberts strijkkwintet. Met een knappe balans en aandacht voor detail in de eerste drie delen en een finale die meer dan andere uitvoeringen Schuberts link met volksmuziek in de verf zet is dit een heel genietbare cd geworden. De twee vaak vergeten 'quartetsatze' vormen een aantrekkelijk voorsmaakje.
Meer over Franz Schubert
Verder bij Kwadratuur
Interessante links