Het is een veeg teken als een componist een tekst nodig heeft om aan te duiden waar het in zijn of haar muziek om draait. Voor Franck Bedrossian is dat niet geheel het geval, maar de uitleg bij zijn heel eigentijdse idioom helpt de luisteraar in ieder geval wel een paar stappen voorwaarts. Puur muzikaal lijkt Bedrossian een modern componist uit het dozijn: hij maakt gebruik van overblaastechnieken en schrijft complex ensemblewerk waarin stemmen elkaar voorzichtig aftasten. Het grote gebaar is zelden afwezig, want waar Bedrossians werken vaak in totale afwezigheid van geluid beginnen, bouwen ze dikwijls op naar een opzichtige muzikale escalatie van het basisgegeven. Dat is bijvoorbeeld het geval in 'La solitude du coureur de fond', een kort werkje voor solo altsaxofoon waarin interpreet Pierre-Stéphane Meugé even de complexe free jazz-experimenten van figuren als Steve Lacy terug in het geheugen roept. Ondanks de verschillende bezettingen voelt de luisteraar al snel dat de overige composities in hetzelfde stramien belanden: het bruut exploreren van de mogelijkheden van een instrument, al dan niet in een volledig geabstraheerde onderlinge combinatie van een of meerdere instrumentengroepen.
Per definitie oninteressant is dat niet, maar waar men in de jazz kan terugvallen op de al dan niet totale vrijheid van de verschillende muzikanten die elk hun eigen achtergrond in het geheel injecteren, blijft men hier zitten met wat een geest op een aantal instrumenten tegelijk zou presteren qua jazz. Het resultaat is verrassend dense muziek, zoals blijkt uit het tergende begin van 'Manifesto', waarin het einde der tijden nabij lijkt. Dit stuk "voor acht instrumenten en wind", moet het evenzeer hebben van quasi orkestrale effecten in kamermuziekbezettingen, maar Bedrossian creëert ook af en toe zachte, mooi opbouwende lijnen die zich via onverwachte methodes kunnen ontwikkelen. Niet voor niets won hij de Prix de Rome, die hem onder meer financieel toeliet de voorbije drie jaar heel productief te zijn. Zijn muzikale ideeën spruiten rechtstreeks voort uit de traditie die met Boulez en Xenakis een eindpunt leek bereikt te hebben. Er is absolute aanvaarding van het atonale en totale gelijkmoedigheid tussen halve tonen en zelfs kwarttonen. Daarenboven voert Bedrossian ook nog "concrete geluiden" aan, zoals wind en elektronica. Dat in combinatie met zijn neus voor ongewone bezettingen, leveren hier zes curiosa van hoogst wisselende kwaliteit.
Openingswerk 'It' vertrekt rechtstreeks uit de jazztraditie, maar Bedrossian hanteert de saxofoon, klarinet en contrabas zodanig dat ze in een totaal nieuwe context moeten aarden. Dit doet hij niet door het jazzy vertrekpunt om te buigen, maar vooral door de entourage te ontdoen van de context "jazz". Daardoor ontstaat jazz binnen niet-jazz, wat een scala aan mogelijkheden oplevert, helaas met te weinig innerlijke consistentie. In het hyperkinetische 'Bossa Nova' gebeurt iets soortgelijk en moet de accordeon zijn Zuiderse, zwoele clichés achterwege laten. Naar instrumentatie toe is ook afsluiter 'Propaganda' gerelateerd aan de jazzmuziek. Vier saxofoons komen daarin tot een soort clash met koppige elektronica, maar het werk wordt nooit helemaal op gang getrokken en blijft grotendeels steken in zijn goede bedoelingen. Jammer, want het Quatuor Habanera levert uitstekend werk en laat de quasi onspeelbare partituur verfijnd klinken.
Het album 'Manifesto' moet het als proeve van Bedrossians talent dus vooral hebben van enkele momenten waarin de componist met onverwachte ingrepen komt aandraven. Te vaak is zijn werk echter voorspelbaar en verhoudt het zich te stereotiep tot het beeld dat vandaag heerst van modern klassiek. De integratie van elektronica biedt niet altijd een meerwaarde en bepaalde werken hebben te weinig richting. Spijtig, want dat Bedrossian wel degelijk de moeite loont, wordt geïllustreerd door het feit dat zowel het gevierde Danel kwartet als het opkomende Quatuor Diotima allebei in een recent verleden zijn naam op hun programma hebben geplaatst.