Binnen de centraal-Europese emigré componisten, componisten die hun thuisland verlieten in de eerste helft van de twintigste eeuw om zich in het vrije westen te vestigen, neemt Egon Wellesz (1885-1974) een wat vergelijkbare plaats in als Erich Wolfgang Korngold. Net als zijn wat jongere collega was ook Wellesz afkomstig uit de Oostenrijks-Hongaarse, joodse middenklasse en net als Korngold was hij een grote voorstander van de muziek van Gustav Mahler en later van de tweede Weense school. In 1938 verliet hij Oostenrijk en vestigde hij zich in Engeland.
Wellesz' negen symfonieën dateren van na de tweede wereldoorlog, het zijn werken van een componist die net de zestig voorbij was. Spreekt uit Wellesz' verlangen om zich aan te sluiten bij de romantische, Duitse traditie van Beethoven, Schubert en Mahler een zekere heimwee naar zijn thuisland, dat Wellesz na de Anschluss ontvlucht was?
Binnen deze negen symfonieën valt een gemakkelijke scheiding op te maken tussen de eerste vijf en de latere vier werken. De symfonieën met nummers één tot en met vijf zijn een voortzetting van de Oostenrijkse, laatromantische stijlperiode, met hints naar muziek van Mahler, Bruckner en zelfs Beethoven, breed pathos en tonale, verstaanbare melodieën. De vier laatste daarentegen zijn modernistischer getint, dissonant en verlaten qua structuur, instrumentatie en samenklank voorgoed de negentiende eeuw. Waar Wellesz' in zijn eerste symfonieën de verschuivende, dikke, chromatische harmonieën van Wagner als uitgangspunt neemt, geldt hetzelfde voor Schönbergs dissonante twaalftoonstechniek in zijn late werken. Hier hoort men een slanker orkest aan het woord, dat muziek speelt met meer gevoel voor humor en contrast in tempo, dynamiek en orkestratie, zoals modernisten Stravinski of Prokofiev schreven in hun expressionistische periodes.
Wellesz' orkestreert vlotjes voor groot orkest en de uitvoerders van zijn nooit eerder opgenomen symfonieën mogen zich dan ook verheugen op stevig gevulde partijen voor elk instrument en elke sectie. Wellesz schrijft weinig lange instrumentale soli (de soloviool uit de zesde symfonie – de stem van het individu als het ware tegenover de massa – is een uitzondering) en daarin onderscheidt zijn muziek zich met die van Mahler bijvoorbeeld. Bij Wellesz primeert het totaalbeeld, de samenklank. Echt snelle tempi zijn eerder zeldzaam. De finale van de vierde symfonie of de vinnige scherzi van enkele andere zijn niet werkelijk typerend voor hem want Wellesz' stijl, zeker in zijn eerste symfonieën is die van het pathos, van het monumentale. Ondanks de vaak dikke orkestratie komt het Radio-Symfonieorchester Wien hecht over. Veel aandacht laat dirigent Gottfried Rabl uitgaan naar het declamatorische aspect van deze muziek, zoals dat te beluisteren valt in de massief georkestreerde passages uit de negende of derde symfonie.
Deze vierdubbele cd-box stelt een gevarieerd oeuvre voor. Waar de eerste vijf symfonieën liefhebbers van Mahler of Richard Strauss zeker zullen bekoren, kunnen de laatste vier uit de reeks, minder herkenbaar in vorm en samenklank, wat bevreemdend werken. Toch zijn dit knappe werken die stuk voor stuk verdienen aandachtig beluisterd te worden. De degelijke uitvoering onder leiding Gottfried Rabl (die voor de heruitgave van de partituren zorgde) is zonder meer een soort van eerherstel voor een componist die zijn grootste faam in zijn jeugd kende en door de naoorlogse generatie avant-gardisten met onverschilligheid werd behandeld.
Meer over Egon Wellesz
Verder bij Kwadratuur
Interessante links