Weinig werken van dezelfde componist kunnen verder uit elkaar liggen dan deze eerste en viertiende (en voorlaatste) symfonie van Dmitri Shostakovich. Niet alleen ligt er tussen beide composities meer dan veertig jaar, ze zijn ook radicaal verschillend qua opzet. Om met de eerste te beginnen: dit was Shostakovich' afstudeerwerk aan het conservatorium van Leningrad in 1925. Het is klassiek en vierdelig opgezet maar Shostakovich' gevoel voor satire laat zich al snel voelen, vooral dan in het scherzo. Het trage deel bezit daarentegen een onheilspellend karakter dat zijn schaduw vooruit werpt naar de diepe, meditatieve trage delen van zijn latere, grote symfonieën. De veertiende is eigenlijk een vermomde liedcyclus; hij is geschreven voor strijkorkest, slagwerk en twee solisten (bas en sopraan) en bevat elf delen: muzikale zettingen van gedichten van diverse dichters zoals Appolinaire, Lorca of Rilke. Het element dat deze verschillende gedichten bindt is hun thematiek rond sterven, rond de dood.
De strijkers van de Berliner Philharmoniker spelen niet met zoveel hardheid als je van een dirigent als Simon Rattle zou kunnen verwachten. In plaats daarvan concentreren ze zich op een kleine, kamermuziekachtige klank, die zich vooral toespitst op het zo nauwkeurig mogelijk begeleiden van de solisten. Lyrische momenten zijn dan ook niet moeilijk om te vinden, zoals in het desolate 'O Delvig, Delvig', waar de strijkers een onverwacht warme, romantische klank uit hun instrumenten toveren. Ook het slagwerk speelt voortreffelijk en gevarieerd. De (doods)klokken die 'La Loreley' of 'Le Suicidé' begeleiden klinken heerlijk onheilspellend, terwijl het klokkenspel in diezelfde Loreley dan weer licht en helder overkomt. De militaire trom in 'Les Attentives' klinkt strak en gevoelloos en treedt sterk op de voorgrond, terwijl de xylofoon in dit gedicht Shostakovich' voorliefde voor het groteske en het satirische goed illustreert. Rattle kan meesterlijk spanning opbouwen, zoals hij dat bijvoorbeeld in het lange 'A la Santé' doet. De suspense die de kale pizzicati van de strijkers halverwege dit gedicht opbouwen, duwen de luisteraar naar het puntje van zijn stoel. Het klagende, smekende dat Thomas Quasthoff in zijn stem legt in dit deel (de klaagzang van een gevangene) doen weinig zangers hem na. Hij mist misschien die typisch Russische diepte die men vaker associeert met Shostakovich' muziek maar zijn uiterst zorgvuldige tekstuitspraak en grote expressiviteit maken veel goed. Quasthoff wordt goed aangevuld met sopraan Karita Mattila. Ook zij klinkt wonderlijk expressief, met een wat gesluierde, ietwat doffe stem die heerlijk gelaten klinkt in 'Der Tod des Dichters' of opgewonden en verleidelijk in 'La Loreley'.
Hoewel het duidelijk de viertiende symfonie is die het hoogtepunt van deze dubbel-cd vormt, presenteert Rattle ook met de eerste een verzorgde, energieke uitvoering. Het eerste deel wordt nooit hard van klank en Rattle blijft een soort van ironische afstand houden met de muziek, zowel hier als in het tweede deel – al moeten enkele momenten van romantisch pathos kunnen, zeker in het eerste deel. Het is pas in het derde deel dat het orkest echt diepe gevoelend kan tonen, met een erg mooie, klagende hobo solo bijvoorbeeld. Rattle's idiosyncratische, vernieuwende aanpak van het vaste repertoire (met eigen accenten, nogal wat effectenwerk en soms eigenzinnige tempi) werkt niet altijd even goed, maar deze Shostakovich wint er zeker veel bij.
Als Shostakovich-liefhebber kun je deze cd niet missen. Vooral de veertiende symfonie werd schitterend opgenomen, met solisten die duidelijk een sterke band voelen met deze muziek en een kamerorkest dat hen in elke fijne nuance begeleidt.
Meer over Dmitri Shostakovich
Verder bij Kwadratuur
Interessante links