Valery Gergiev associeert men niet meteen met de fijngevoelige muziek van Claude Debussy. Diens drie belangrijkste orkestwerken vereisen een grote zin voor nuance en het spel van texturen vraagt om een fijnbesnaard dirigent. Een meesterlijk spelend LSO volgt zijn chef echter perfect in wat gerust een topopname kan genoemd worden. Sinds Valery Gergiev chef-dirigent is van het London Symphony Orchestra nam hij al veel meer op dan het repertoire waarmee hij groot werd. Dat laatste zijn de Russische meesters waarmee hij vergroeit lijkt te zijn en waarvan hij de geest als geen ander kan benaderen. Zo ontstonden bijvoorbeeld nieuwe referentieopnames voor de Prokofiev-symfonieën. Het meest spraakmakende project van de laatste jaren is Gergievs opname van de integrale Mahler-symfonieën, die zonder twijfel tot de allerbeste uitvoeringen van deze muziek behoren. Na zijn uitstekende Ravel-cd met onder andere Ravels 'Daphnis et Chloé', was het echter ook nieuwsgierig uitkijken naar Gergievs aanpak van Debussy.
'Prélude à l'après-midi d'un faune' is een orkestwerk ontstaan in 1892 dat geïnspireerd is op een gedicht van Debussy's goede vriend Stéphane Mallermé. Het gaat over de erotische fantasieën van een faun in de namiddaghitte. Volgens Boulez kreeg met dit werk de moderne muziek zijn oorsprong. Bij het grote publiek is de 'Prelude' meest gekend omwille van de langgerekte fluitsolo in het begin. De klank wordt verder bepaald door zachte, pastorale tinten in hoorn, harp en gedempte strijkers.
De drie symfonische schetsen die 'La mer' vormen, ontstonden tien jaar later. In deze compositie wordt een wonderlijke klankwereld opgeroepen, met een vreemde beweeglijkheid en enorme rijkdom aan kleuren. Elk instrument draagt onafhankelijk bij tot de steeds wisselende texturen. Op die manier wordt het rusteloze van de zee geëvoceerd, onaangetast door de mens. In een eerste quasi preluderend deel komt ze tevoorschijn uit de ochtendmist en straalt dan in het middaglicht, gesuggereerd door een koraalachtig thema. Het 'Scherzo' dat volgt is het spel van de golven in al zijn vrolijkheid, overgaand in een meer tumultueuze, zelfs stormachtige dialoog tussen zee en wind. Hier wordt de dominerende natuurkracht verklankt.
Nog eens tien jaar later schreef Debussy met 'Jeux' zijn laatste orkestwerk. Het is een verleidelijk, lichtvoetig stuk dat ontstond in opdracht van Sergei Diaghilevs befaamde Ballets Russes. Het spel waarover sprake is een tenniswedstrijd die echter symbool staat voor een vluchtige seksuele ontmoeting tussen een man en twee vrouwen. Ook deze muziek verandert continu van puls en kleur, maar klinkt toch met de grootste natuurlijkheid.
Gergiev opent met een langzame lezing van 'Prélude' met alle ruimte voor solo-fluitist Gareth Davies, die een prachtige vertolking neerzet. De traagheid legt extra nadruk op de loomheid van de faun en het zwoele van zijn gedachten. Ook in 'La mer' zijn de tempo's ongehaast, waardoor de duisternis die doorbroken wordt door de dageraad in het eerste deel zelfs dreigend klinkt. De sfeerverandering voltrekt zich en evolueert echter met grote energie naar de climax op het einde van dit deel, zonder enige terughoudendheid in de magnifiek klinkende kopers. Gergiev laat de texturen hierbij niet te wollig worden en blijft het rusteloze benadrukken. In deel twee is het speelse misschien wat onderbelicht, maar de grandeur en het stormachtige van het slotdeel zijn schitterend met een fenomenale terugkeer van het choraal op het einde. Hoewel Gergiev een meer gespierde dan fragiele lezing brengt, is ze allerminst gespeend van subtiliteit. Het delicate van Debussy's meesterwerken blijft intact.
Het is zeker en vast ook de fenomenale prestatie van het LSO die deze opname naar een hoog niveau tilt. De sensualiteit, de kaleidoscoop van klanken, de rijkdom aan kleuren worden dankzij de kwaliteiten van alle instrumentalisten maximaal weergegeven. De muziek die bijna als "concerto voor orkest" kan doorgaan, kan ook op de helderheid van opname rekenen van de Barbican Hall. Het LSO klinkt hier volumineus, glanzend, detaillistisch... en dat is genieten. Het zou overdreven zijn deze versie gelijk te stellen aan de absolute referentieopname door Pierre Boulez met The Cleveland Orchestra, maar toch kan Gergiev met deze opname doorgaan als een schitterend Debussy-dirigent.