Het is een van die paar angsten die de melomaan soms ’s nachts wakker houden: dat de bron ooit zal opdrogen, het repertoire haar glans verliezen, de hele canon zal ruiken naar afgedragen sokken. Interpreten die steeds weer op een andere manier naar de klassiekers kijken, maken een dergelijk scenario weliswaar onwaarschijnlijk, maar onmogelijk wordt zo een schrikwekkend tafereel daarom nog niet. Laat precies dat een van de redenen zijn om met grote aandacht albums te beluisteren waarop obscuur repertoire op de oren van het traditionele publiek wordt losgelaten. Wanneer de solisten die hun schouders onder dit soort projecten zetten dan nog eens luisteren naar de naam Isabelle Faust of Alexander Melnikov, elk op hun instrument behorend tot de meest prestigieuze artiesten internationaal, dan kan men er van op aan dat de nieuwsgierigheid van de muziekliefhebber zal gewekt worden. In dit geval gaat het om muziek van Carl Maria von Weber, waarvan later geringschattend werd gezegd dat hij alleen ter aarde was gekomen om ‘Der Freischütz’ te componeren en dat alles daarvoor voorbereiding was tot en alles erna naweeën waren van dat ene theatrale meesterwerk. Ondertussen weten de betere musicologen dat van von Weber ongeveer 300 partituren bewaard zijn gebleven en dat de grote werklust van de componist zich wel degelijk heeft vertaald naar kwalitatief werk in verscheidene genres. Wie zich met de figuur bezig houdt, merkt bovenal dat de man de clichés van zijn tijd op geheel eigen wijze te lijf gaat. Hoewel heden ten dage absoluut kan gesteld worden dat een Beethoven dat op een veel meer inventieve en tijdloze manier deed, is het oeuvre van von Weber er een om niet te veronachtzamen.
Onder muziekpedagogen is het een welbekend leerdoel: eenvoudige stukken op een ontroerende manier uitvoeren. Techniek kan immers gestudeerd worden, maar voor emotie heeft de uitvoerder een zintuig nodig dat veel intuïtiever moet worden ontwikkeld. Als het duo de ‘6 Sonates progressives pour le Piano-Forté avec Violon obligé, composés et dédiées aux amateurs, op. 10’ (een mond vol!) onder handen neemt, is het dan ook niet de complexiteit van de notenweelde waarvoor beide muzikanten gesteld worden, maar vooral het opzoeken van een innerlijke wereld die deze werken de moeite waard maakt. Ze werden besteld door Johann Anton André, niet bepaald een volmaakt violist, die quasi ter verstrooiing een aantal werken op maat wilde. De componist nam het echter niet al te nauw met de opdracht, want de muzikaliteit moet al tot op zekere hoogte ontloken zijn om deze stukken gespeeld te krijgen. Uiteindelijk stuurde de opdrachtgever von Weber zijn creaties terug, maar deze kreeg ze na verloop van tijd toch gepubliceerd bij dezelfde uitgever die eerder vertrouwen had getoond in het pianokwartet. Ook dit opusnummer werd overigens oorspronkelijk geweigerd wegens te wispelturig en al te zeer schatplichtig aan Beethoven, maar het stuk viel al bij al toch niet ten prooi aan de totale vergetelheid omdat (ironisch genoeg) een kennis van Beethoven inzag dat het ging om veel meer dan zomaar de imitatie van een grootheid.
Samen met Boris Faust, broer van Isabelle, en Wolfgang Emanuel Schmidt, gerespecteerd cellist, krijgt dat tegendraadse pianokwartet een bezielde lezing. Desondanks valt het, onder meer door een eerder fletse structuur, tussen de plooien van hoe vindingrijke voorgangers en vooral toekomstige breinen met de bezetting omgingen. Een zware opgave is het niet om dit werk grondig te leren kennen, maar evenmin neemt men het half uur muziek echt mee, vooruit in de tijd. Nog minder is dat overigens het geval voor de zes sonates. De uitvoerders plaatsen die in een boeiende volgorde, Melnikov schermt met zijn partijen als een kwajongen en Faust vliegt als een vlinder over haar melodieën heen. Het lentegevoel is compleet, maar evenmin als het kwartet is dit opus 10 een echte blijver. Om kort te gaan is dit een opname die de vakkundigheden met groot gemak overstijgt, maar daarom nog geen echte eye opener betekent. Uitstekende verstrooiingsmuziek blijft dit daarentegen wel.