Van de drie grote 'romantische' opera's die Carl Maria Weber rond het begin van de jaren 1820 schreef – 'Der Freischütz', 'Euryanthe' en 'Oberon' is 'Euryanthe' wellicht de minst uitgevoerde. Enkel de ouverture wordt met enige regelmaat gespeeld maar dan in de concertzaal eerder dan in het theater. Dat 'Euryanthe' zo weinig op programma's van operahuizen prijkt, is waarschijnlijk te wijten aan het wat zwakke libretto, een semi-historisch verhaal dat zich in de vroege middeleeuwen in de Elzas afspeelt en opgebouwd is rond prinses Euryanthe van Savooi die met graaf Adolar verloofd is maar van haar geliefde wordt weg gedreven door de duivelse plannen van de slechteriken Lysiart en Eglantine. Die laatste krijgt echter berouw, biecht alles op en wordt door een wraakzuchtige Lysiart gedood, die op zijn beurt dan weer snel gevangen genomen en berecht wordt.
Een prachtige lezing van de opera uit 1974 (de allereerste studio-opname van het werk) is dit in het orkest, de toen Oost-Duitse Staatskapelle Dresden onder leiding van Marek Janowski. Qua opnamekwaliteit zal deze heruitgave wel grondig opgepoetst zijn maar die moet alvast niet onderdoen voor wat we vandaag de dag gewoon zijn. De ouverture zet op dat gebied meteen de toon met een interpretatie die zowel fris en levendig als theatraal en sfeerscheppend klinkt. De zuivere, lichte klank bij de strijkers of de verschillende sterke blazersecties getuigen van de kwaliteit van de Staatskapelle, een kwaliteit die na een wereldoorlog en vijftig jaar communisme steeds overeind is gebleven. Bovendien kijkt Janowski in zijn interpretatie steeds met één oog naar de bel canto stijl. Weber is onmiddellijk herkenbaar in zijn muziek maar dat hij beïnvloed werd door die Italiaanse stijl met haar zin voor melodie, ornamentatie en bravoure kan niet ontkend worden. Dus hoort de luisteraar - in het orkest althans - een lichtvoetige, heldere interpretatie van deze vroeg negentiende-eeuwse opera waarbij Wagner met zijn ononderbroken melodielijnen nog ver in de toekomst ligt.
De solisten daarentegen, niet van de minsten, nemen van de gelegenheid gebruik om krachtige, bijna Wagneriaanse operastemmen te laten horen. Geen lichte bel canto dus maar wie Jessye Norman de titelrol hoort zingen weet dat dit allesbehalve een nadeel is. Ze zingt haar partij met een grote maar soepele stem, die niet pijnlijk gaat klinken in de hoogte en meer dan voldoende ruimte voor muzikaliteit laat. Dat is dan weer wat anders gesteld met haar tegenspeelster Rita Hunter, die Eglantine vertolkt en bij wie de hoogste noten hard en gedwongen overkomen, zoals dat in de aria 'Er konnte mich um sie verschmähn' wat al te duidelijk wordt. Nikolai Gedda is een heroïsche Adolar, die in aria's als 'Wehen mir Lüfte ruh' zijn heldentenorstem mooi kan aanspreken. Jammer genoeg zingt ook hij niet weinig op kracht, wat zijn mogelijkheden om kleur te maken enigszins beperkt. Bariton Tom Krause is goed verstaanbaar op recitatieven en bezit een indrukwekkende, melodieuze laagte maar kan enig bombast in zijn zangstijl niet vermijden en zo komt het dat de paar snellere loopjes die hij in zijn grote monoloog aan het begin van de tweede akte moet nemen, log en wat onbehouwen overkomen.
Het Rundfunkchor Leipzig zingt een verbazingwekkend zuivere koorpartij, met een klank die zowel bij de mannen als bij de vrouwen verfijnd en zijdezacht klinkt. En dat is bij een operakoor niet altijd een zekerheid. Geen bombast dus in de openingsscène maar een koor dat elke nuance van Webers partituur respecteert en allesbehalve op louter kracht zingt.
Dit is en blijft een erg degelijke opname van Webers 'Euryanthe', met sterke solisten die bewust kiezen voor grote, krachtige stemmen en een eventueel gebrek aan nuance meer dan goed maken met een zelfzekere lezing en een orkest dat in haar begeleiding veel kleur kan maken. Een heruitgave mag hier dus zeker op zijn plaats heten.
Meer over Carl Maria von Weber
Verder bij Kwadratuur
Interessante links