De drie vioolsonates opus 78, 100 en 108 blijven een onwrikbaar deel uitmaken van het vioolrepertoire. De Duitse violist Linus Roth en de Argentijnse pianist José Gallardo sloegen de handen in elkaar voor deze nieuwe opname bij Challenge Classics. Het is een soms classicistisch gedachte uitvoering geworden die, net als Brahms' muziek zelf, rijk is aan detail en pas bij een aandachtige beluistering al zijn geheimen prijs geeft.
Brahms' vioolsonates zijn intieme werken en dat intieme blijft in de eerste twee sonates goed bewaard. Luister maar naar de opening van de eerste sonate, waar men het tempo bewust net een tikkeltje trager neemt om elke zin fijn uit te spelen. Trage passages, zoals die in de langzame delen van de eerste sonates terug te vinden zijn, worden bewust zo kleinschalig gehouden dat ze op een hoogst persoonlijke dialoog tussen pianist en violist lijken.
De ruwere kantjes van Brahms muziek verdwijnen echter niet in deze opname en waar de muziek met de Italiaanse term 'agitato' aangeduid wordt, daar doen Linus Roth en José Gallardo flink hun best om de muziek zo scherp en agressief mogelijk te doen klinken. Harde boogstreken en vlijmscherpe fraseringen zijn dan ook een terugkerend kenmerk van deze plaat. Het verandert het 'Presto Agitato' waarmee de derde sonate eindigt in een wilde achtbaanrit waarbij viool en piano vol overgave met elkaar wedijveren.
De bloedernstige, gedreven aanpak van beide muzikanten kent echter ook een nadeel en dat is dat de viool wat aan sappigheid moet inboeten. Van vibrato wordt maar erg spaarzaam gebruik gemaakt. Dat zorgt voor een zuivere vioolpartij die niet zwelgend en romantisch gaat klinken maar het doet aangehouden noten tamelijk hard klinken, zeker als ze in een luide klanksterkte gespeeld worden.
Het eerste werk dat Brahms voor viool en piano schreef was een scherzo gebaseerd op een motief van de noten F-A-E, wat voor 'Frei Aber Froh' stond, de lijfspreuk van de violist Joseph Joachim. Het scherzo komt uit een sonate, opgedragen aan Joachim, waarvan de twee overige delen door Robert Schumann en diens leerling Albert Dietrich gecomponeerd werden. Daarmee dateert het scherzo uit Brahms' jeugdjaren maar de gedurfde, opgezweepte ritmiek kijkt vooruit naar Brahms' latere meesterwerken.
Ook dit scherzo krijgt een wilde, meeslepende uitvoering mee. Deze vroege Brahms, met zijn opwindende jachtritmes, wint veel aan overtuigingskracht dankzij de droge, hamerende bassen van Gallardos piano of de net iets rauwe klank van Roths laagste G-snaar. Het is een passende afsluiter voor een opname die niet probeert te kapitaliseren op de sterrenstatus van haar uitvoerders maar net op de kwaliteit van de muziek van Brahms zelf: zelden echt uitbundig, betoverend mooi maar soms hermetisch tenzij voor wie met volle aandacht wil luisteren.