Honderd jaar geleden is het dat Benjamin Britten uit de moederschoot kwam gekropen. Niemand had, toen dat krijsende kind als een trofee aan zijn verwekkers werd overhandigd, kunnen vermoeden dat het hier om een van de grote muzikale genieën van de twintigste eeuw zou gaan. Toch werd dat snel duidelijk: al in zijn jeugd componeerde de knaap aan de lopende band en later in zijn leven zou hij bijzonder productief blijven. Toch is Brittens oeuvre geen doorsnee portfolio met een evenredige verdeling kamermuziek en orkestwerken. Britten was er van overtuigd dat zijn muziek niet alleen absolute betekenis kon en moest hebben, maar ook rechtstreeks tot het publiek moest spreken. Hij schreef een aantal magnifieke opera's en nog meer toneelmuziek, naast bladzijden vol liederen en koorwerken. Bijvoorbeeld het 'War Requiem' maakt duidelijk dat Britten er niet voor terugdeinsde om poëzie en didactiek met elkaar te verbinden, in een overstijgend werk met bijzondere dramatische kwaliteiten. Opera's 'Billy Budd' en 'Peter Grimes' zijn dan weer verpletterend in hun complexe tragiek, waardoor ze keer op keer inspireren. Voor Britten hield de componeerarbeid echter niet op aan de schrijftafel. Hij onderhield contacten met collega's, schreef werken voor solisten uit zijn vriendenkring en bezielde zelfs de oprichting van een festival voor compositorisch materiaal in de marge.
Obligaat moet een honderdste verjaardag gevierd worden. Zo laat Decca binnenkort een doos met 65 cd's op de luisteraar los, de zogezegde "complete werken". Die zijn echter moeilijk af te lijnen, gezien Britten niet overal een opus-nummer opkleefde. Niet alles dat uit zijn pen vloeide had namelijk dezelfde waarde, maar precies de vergeten partituren oprakelen is wat in een feestjaar dient te gebeuren. Ook EMI Classics, dat als Britse platenmaatschappij Britten de voorbije decennia van nabij is blijven volgen, verwent de liefhebber dit jaar met de ene na de andere opzienbarende bundeling. Zo was er al een 'Collector's Edition' waar de kern van Brittens repertoire in vervat zat, een reeks die nu aanleiding vormt tot meer kleinschalige releases waarin hetzij de kamermuziek, hetzij de orkestrale werken worden gepresenteerd. Daarbij zet het label niet alleen in op het verleden, maar durft het ook vooruit kijken. Zo nam tenor Ian Bostridge voor EMI kort geleden Britten-liederen op met Antonio Pappano aan de piano en verscheen bij dochterlabel Virgin Classics een nieuwe registratie van 'The Rape of Lucretia'. Dat terugblikdocumenten en nieuwe opnames tegelijk het licht zien, betekent meer dan ooit dat Britten leeft onder melomanen. Als dat zou betwijfeld worden, moet men deze acht schijfjes absoluut tot zich nemen. Ook voor wie al van Brittens onmetelijke creativiteit overtuigd is, staat van deze muziek immers minuten, ja zelfs dagen lang te kijken.
Met de City of Birmingham Symphony Orchestra nam Simon Rattle toen hij er nog chef was een vijftal uur Britten op. Dat vormt min of meer de basis van deze selectie, die verder wordt uitgebreid met materiaal van andere Britse orkesten zoals de Royal Liverpool Philharmonic Orchestra, het Bournemouth Symphony Orchestra en het Scottish Chamber Orchestra. Vanuit hun traditie stuk voor stuk orkesten die een eigen klankspectrum creëren in Brittens muziek, waarmee meteen een van de essentieel overtuigende punten van deze set kan worden aangestipt. Meer dan zomaar een dirigent laten verschillende individuen hier hun licht schijnen op een oeuvre dat vanuit veel standpunten te bekijken is. De nachtmerries van het 'War Requiem' trachten verzoenen met de duizelingwekkend virtuoze, majesteitelijke concerti of juist de eenvoud van 'The Young Person's Guide to the Orchestra', om later weer in humoristische bedenksels te vervallen: een gemakkelijk te klaren klus is het niet om een homogeen beeld van deze componist op te hangen. Precies door te kiezen voor een heterogene combinatie van verschillende manieren van werken, wordt de veelheid aan gedaanten die Britten doorheen zijn leven heeft aangenomen, recht gedaan. Uitzonderlijke solisten als Leif Ove Andsnes en Steven Isserlis vergroten daarbij het genoegen dat dit juweeltje opwekt alleen maar. En voor deze keurig vorm gegeven serie van om en bij de acht uur muziek betaalt men slechts de prijs van een doorsnee concertkaartje. Dat kan er in dit Brittenjaar toch wel vanaf zeker?