Ludwig van Beethoven was zowat de eerste componist die, met zijn vijf cellosonates en enkele variatiereeksen voor cello en pianoforte de cello in het middelpunt van het kamermuziekrepertoire zette. Toegegeven, in de strijkkwintetten van Luigi Boccherini wordt aan de cello(’s) ook wel een glansrol gegeven en ook in de sonates van Beethoven wordt de cello soms nog overschaduwd door de pianoforte. Maar het was zeker nieuw dat Beethoven de cello als melodie-instrument aanzag, en niet slechts als een basinstrument, zoals in de achttiende eeuw veelal het geval was.
Celliste France Springuel en pianist Jan Vermeulen stellen het complete repertoire voor cello en piano van Beethoven voor, gebruik makend van een authentiek instrumentarium (darmsnaren, Tröndlin-pianoforte). Niet enkel de vijf cellosonates, die op twee cd’tjes passen, werden ingespeeld. Een derde cd bevat drie variatiereeksen op thema’s van Mozart en Handel en een versie voor cello van de sonate met hoorn in F, opus 17. De vijf cellosonates omspannen Beethoven hele stilistische ontwikkeling, met twee sonates en een hoornsonate in de classicistische stijl van Haydn, een derde sonate in de persoonlijke, intieme kamermuziekstijl van Beethovens middelste periode en twee late, eigenzinnig opgebouwde, proto-romantische sonates.
De classicistische sonates tonen hoe goed beide uitvoerders elkaar aanvoelen, met een soepel lopend samenspel dat ervoor zorgt delen als het ‘Allegro’ uit de eerste sonate een vlotte cadans bezitten. Opmerkelijk is dat beide vroege sonates, ondanks hun driedelige vorm, openen met een ongebruikelijk langzaam deel. Deze ‘Adagios’ krijgen hier een rapsodische interpretatie mee, met vrij aangevoelde loopjes en versieringen en een maatgevoel dat regelmatig doorbroken wordt.
Een stevig gevoel voor ritme doorspekt de hele opname, wat vooral in de snelle delen een opwindend resultaat geeft. In de geest van uitvoeringen op authentieke instrumenten, wordt het nukkige, soms haast agressieve karakter van Beethoven muziek stevig in de verf gezet. Het resultaat zijn uitvoeringen waarin accenten hard mogen doorklinken, contrasten groot zijn en melodielijnen soms abrupt afgebroken worden. Het smeert het tragische karakter van het eerste deel van de tweede sonate, in g mineur, breed uit.
Van een heel andere aard is de derde sonate. Vanaf de eerste noten, met een vragende, naar onhoog kruipende cellomelodie, betreedt men de wereld van de vroege romantiek, en van Beethovens rijpe composities. Hier is geen componist aan het woord die grandioze muziek schrijft als in de vijfde symfonie of het vijfde pianoconcerto. Hier hoort men de Beethoven van zulke intieme werken als het vierde pianoconcerto, met zijn directe, op mensenmaat geknipte muzikale taalgebruik.
De pianoforte die voor de opname gebruikt werd, is een instrument uit 1830. Het is dus wat te ‘nieuw’ voor de eerste twee sonates of voor de ‘hoornsonate’ maar Jan Vermeulen doet het instrument toch lovenswaardig transparant en kleinschalig klinken. In de late werken laat hij het echter volledig tot zijn recht komen, met een breed palet aan schakeringen en karakterwissels. Het ‘Allegro Vivace’ uit sonate nummer vier, bijvoorbeeld, klinkt bijna orkestraal in de manier waarop Beethoven zijn uitvoerders plots van geluidssterkte laat wisselen.
France Springuel en Jan Vermeulen hebben hier een prachtopname gemaakt van Beethovens integrale werk voor cello en piano, op historische instrumenten om de interpretatie extra autoriteit mee te geven. Het is niet alleen een perfecte illustratie van Beethovens stilistische ontwikkeling doorheen drie decennia maar ook een illustratie van het onbetwistbare meesterschap en de vlotte muzikaliteit van haar uitvoerders.