Een integrale cyclus Beethoven symfonieën opnemen is niet bepaald een sinecure en wie er zich aan waagt wordt al meteen verwacht een stevige muzikale en culturele achtergrond met zich mee te brengen. De Nederlander Jan Willem de Vriend, dirigent van het Combattimento Consort en sinds 2006 ook artistiek directeur van het Netherlands Symphony Orchestra is een van de weinigen die consequent de oude uitvoeringspraktijk combineren met het dirigeren van romantisch of twintigste-eeuws repertoire. Hij is dus goed geplaatst om Beethovens vierde en zesde ‘Pastorale’ symfonie de aanzet te laten geven tot wat uiteindelijk een opname van alle negen symfonieën moet worden.
Wanneer een specialist in de oude muziek zich dus met Beethoven gaat bezig houden, ook als het met een modern symfonieorkest is, dan kan men al een voorstelling maken van waar men zich aan mag verwachten: snelle tempi, harde koperblazers, een compact orkest, slaande pauken, kortom alles wat nodig is om het bruuske van Beethovens karakter ook in de muziek te verklanken. En Jan Willem de Vriend levert dat alles ook af. De vierde symfonie, zogenaamd opnieuw een ‘klassieke’ symfonie na de revolutionaire derde, klinkt toch zo impulsief als enkel Beethoven zijn muziek kon schrijven.
Slotakkoorden, zoals de laatste noot van het eerste deel zijn droog en kort, zonder dat er veel adem aan verspild wordt – Beethoven op zijn meest kortaf als het ware. Het derde deel is een wild en voortvarend scherzo maar net zo opvallend is het langzame deel, waar het kernmotief van een kwartsprong het hele deel lang goed hoorbaar blijft. Dat is de Vriends idee, want dit kernidee wordt zelden zo sterk naar voren gebracht als hier. Het zorgt voor een originele dualiteit tussen de lieflijke melodielijnen (prachtige houtblazers trouwens en een smaakvol gebruik van vibrato in het Nederlands Symfonieorkest) en een sterk ritmische functie in trompetten en pauken. Het is trouwens zeker ook het vermelden waard hoe trefzeker de stortvloed aan snelle noten in de finale van die vierde symfonie in de strijkers klinkt.
Die impulsieve kijk op Beethoven kan consequenter aangehouden worden in de vierde dan in de zesde symfonie maar dat hoeft niet te betekenen dat de zesde teleurstellend klinkt. Het openingsdeel, dat Beethovens dankbare gevoelens verklankt wanneer hij het platteland binnenrijdt, speelt het orkest tamelijk vlot en dat houdt een gevoel van vrolijkheid doorheen het hele deel. Erg revolutionair is dit allemaal niet maar dat hoeft ook niet en de zorg die aan frasering gegeven werd en de vlotheid waarmee de blazers hun motiefjes voortdurend aan elkaar doorgegeven houdt de opening van de ‘Pastorale’ boeiend genoeg. Net zo klaterend is het tweede deel, Beethovens ‘Szene am Bach’ waar het vloeiende tempo en de frisse figuraties zonder veel verbeelding een bergbeekje doen vermoeden. Na alles wat vooraf ging, is het nauwelijks een verrassing dat de stormscene zo theatraal mogelijk in kaart wordt gebracht, luid, slaand, hard en explosief. Wie van de droge, bikkelharde klank van authentieke pauken houdt, kan niet teleurgesteld zijn met het slagwerk dat het Netherlands Symphony Orchestra onderpint. Het is trouwens maar een detail maar het is leuk om te horen hoe de piccolo hier het orkest niet overstemt maar louter een kleur aanbrengt, een uitbeelding van de huilende wind tijdens de storm.
Een opname die alle impulsiviteit in Beethovens muziek vasthoudt, is steeds welkom en een opname die bovendien met zoveel zorg gemaakt is als deze, blijft een boeiende beluistering. Met zulke energieke uitvoeringen is het uitkijken naar symfonieën die nog moeten komen zoals de tweede en (vooral) de zevende!
Meer over L. van Beethoven
Verder bij Kwadratuur
Interessante links