De opzet van de cantatecyclus waaraan La Petite Bande al sinds enkele jaren werkt, is om een cantate per week gedurende een volledig (liturgisch) jaar te presenteren. De cirkel is nu meer dan rond, met deze uitgave van vier cantates voor de kerst- en Nieuwjaarsperiode. Voor de eerste, tweede en derde dag na kerstmis speelden Sigiswald Kuijken en zijn muzikanten cantates 91, 57 en 151 in, terwijl cantate 122, gecomponeerd in 1724 voor de eerste zondag na kerstmis, de cd afsluit.
Kenmerkend voor de Bach-uitvoeringen van La Petite Bande is de solistische bezetting, waarbij elke zangstem slechts door één enkele zanger gezongen wordt, een praktijk die – zo vertelt recent musicologisch onderzoek ons – nauw aansluit bij wat Bach in zijn tijd voor ogen had. Ook de strijkers van La Petite Bande zijn gelijkaardig dun bezet, met slechts twee eerste en twee tweede violen.
Het verschil tussen zulke solistische uitvoeringen en volledig orkestrale/korale versies laat zich gemakkelijk omschrijven. Bij La Petite Bande klinkt Bachs muziek plots een stuk transparanter en kleinschaliger maar verliest het wat van de gloed en grandeur die uitvoeringen van bijvoorbeeld John Eliot Gardiner en The English Baroque Soloists bezitten. Dat wordt duidelijk in het opwindende begin van cantate 91, een soort van (koraal)toccata voor hoorns, hobo’s, strijkers en zangers, waar elke afzonderlijke melodielijn en elke reeks snelle nootjes plots heel individueel naar voren komt. Het vervolg van deze cantate (en van een flink deel van de rest van de plaat) wordt wat gemoedelijker en langzamer gespeeld dan bij Gardiner (Soli Deo Gloria 113) of Herreweghe (Harmonia Mundi 801781.82), iets wat in de twee volgende aria’s duidelijk wordt.
Echt feestelijk kan men de vier cantates op dit volume dan ook niet noemen: La Petite Bande koos voor eerder bescheiden georkestreerde cantates voor deze kerst-cd, zonder trompetten, pauken en de uitgebreide blazerssecties die vele andere cantates voor kerstmis en Nieuwjaar kenmerken. Dat verklaart ook zulke innig en introvert gespeelde delen als de aria ‘Ich wünschte mir den Tod’ uit cantate 57. Het korte openingskoor van de laatste cantate, BWV122 vormt dan weer een sterk staaltje van actief musiceerwerk bij de strijkers van La Petite Bande.
Het sterkste punt aan deze opname zijn echter wel de zangers, die stuk voor stuk enkele memorabele prestaties neerzetten. Toegegeven: deze vier cantates bevatten enkele pareltjes van aria’s maar dat neemt niet weg dat deze muziek toch opmerkelijk zuiver en met een groot respect voor tekstuitspraak en –inhoud gezongen wordt. Het meest opvallend is de prachtig lange sopraanaria waarmee cantate 151 van start gaat, een meditatief duet tussen sopraan en traverso met een levendige middensectie. Net zo knap is de openingsaria van BWV57, een kwartet tussen drie hobo’s en bassolist Jan Van der Crabben. Het is een aria waarin Van der Crabbens pure basstem knap tot zijn recht kan komen. Ook de rijke, heldere stem van sopraan Gerlinde Sämann is altijd een plezier om te beluisteren, onder meer in de aria ‘Ich ende behende mein irdisches’ uit cantate 57.
La Petite Bande legt steeds niet dezelfde energie in Bach uitvoeringen als bijvoorbeeld Gardiner dat doet in zijn integrale cantatecyclus. Hier wordt een keuze gemaakt voor interpretaties met een meer contemplatief karakter. Het resultaat is een ingetogen uitvoering die echter op geen enkele manier afbreuk doet aan de grote kwaliteit van de zangers en instrumentalisten die deelnemen en die garant staan voor een stijlvolle en verzorgde cd-opname.