De Latijnse tekst van het dertiende-eeuwse 'Stabat Mater' beschrijft het lijden van Maria tijdens Jezus' kruisiging. Het vormde een inspiratiebron voor talloze barokke en klassieke componisten maar bij Dvoraks 'Stabat Mater' speelde persoonlijke ervaring ook mee: hij begon aan de compositie van het werk na de dood van zijn dochter Josefa in 1875 en maakte hem af na de dood van zijn twee andere kinderen twee jaar later. Toen Dvorak aan het schrijven van deze 'Stabat Mater' begon was hij relatief onbekend en hij schreef voor koor, solisten en pianobegeleiding in de hoop het werk lokaal en met beperkte middelen te kunnen laten uitvoeren. Twee jaar later was het veel realistischer dat deze 'Stabat Mater' door orkest gespeeld zou kunnen worden en het is de georkestreerde versie die tot nu steeds uitgevoerd en opgenomen werd. Op die manier is deze uitvoering, met het Franse koor 'Accentus', vier solisten en piano een allereerste opname van Dvoraks originele versie.
Het resultaat is een verbazingwekkende combinatie tussen barokke cantate (in vele koorgedeeltes), opera (in Dvoraks solopassages) en romantisch lied, zoals in het derde deel met zijn Schubertiaanse pianobegeleiding. Bovendien verschilt de versie met pianobegeleiding nogal van die voor orkest. De orkestversie is, met negentig minuten zowat de langste zetting van deze tekst in de muziekgeschiedenis maar pianoversie bestaat uit zeven, niet uit tien delen en is een goeie twintig minuten korter. De begeleiding klinkt dunner en het koor staat op vele plaatsen meer op de voorgrond in deze versie.
Pianiste Brigitte Engerer gaat diep in op elke noot en zet zo samen met het koor een grootse interpretatie van dit werk neer, waarin angst en verdriet niet ingehouden worden maar vol dramatiek ten gehore gebracht worden. Dan zijn er meer introverte passages die bij de piano passend droog en karig klinken en zo een beeld van uiterste verlatenheid scheppen, zoals tijdens de eerste inzet van het koor. De echo's naar Boheemse volksmuziek zijn ook in dit werk aanwezig en al is dit charmante muziek op zich, Engerer geeft deze zuivere, diatonische melodietjes toch steeds een extra aantrekkingskracht mee. Het koor Accentus klinkt met een redelijk grote bezetting als deze niet steeds even goed verstaanbaar maar bezit wel een mooie warme, egale klank, ook in het hoogste register of op een overdonderende 'forte' dynamiek. De fuga uit het laatste deel stelt de solisten wat veel op de voorgrond, die zo het koor wat verdringen maar klinkt toch doorzichtig genoeg.
Sopraan Alexandra Coku en alt Renata Pokupic mengen prachtig in het duet in het tweede deel 'Quis est homo, qui non fieret'. Hoewel Coku soms een klein beetje naar haar noten toe glijdt en een lezing neerzet die naar onze mening wat teveel aan opera doet denken, vormt zij een uitstekende hoogste stem voor het solistenkwartet. Renata Pokupic brengt goed het gevoel van verlies en treurnis in deze muziek naar voren met de meest doorleefde interpretatie van de vier solisten. Tenor Pavol Breslik komt dan weer wat gedwongen over: hij is uitstekend verstaanbaar en bezit een gepolijste stem zonder overdaad aan vibrato maar toch krijgt de luisteraar het gevoel dat hij zich steeds net wat te veel inspant om Dvoraks partij gezongen te krijgen. Bas Markus Butter zingt met een erg brede stem, soms wat te extrovert voor muziek als deze, zoals aan het begon van het vierde deel, voor bassolo en koor. Maar hij beheerst ook een melodieuze, meer kamermuzikale stijl die het erg goed doet in dit genre van muziek. Deze ongekende versie van een van Dvoraks religieuze muziekstukken mag zeker gehoord worden want het laat een veel intiemer licht schijnen op deze droevige muziek en mag een aanrader heten voor elke liefhebber van koormuziek.