Een echt Dvořák-cliché is dat de man zijn beste werken schreef op Amerikaanse bodem, vanuit een grote heimwee naar zijn thuisland. Uiteraard zijn de negende symfonie (bijgenaamd 'De Nieuwe Wereld') en het "Amerikaanse" strijkkwartet stukken die zonder meer tot het beste behoren van wat de componist ooit geschreven heeft. Toch zou het fundamenteel verkeerd zijn alleen tot dit aspect van Dvořáks oeuvre door te dringen. Zo zou men het donkere en relatief zelden opgevoerde 'Stabat Mater' over het hoofd kunnen zijn, echter een van de mooiste in zijn soort. Zoals wel vaker bij deze Tsjechische componist ligt hier een bijzonder sterk emotief beginsel aan de basis van het ontstaan. Zoals Dvořák intens verlangde naar zijn thuisland, of de ontroering die de nieuwe wereld in hem teweeg bracht op papier trachtte te zetten, is het 'Stabat Mater' het werk waarmee de componist in het reine trachtte te komen met de dood van zijn drie tot voor kort nog levende kinderen. Een enorme tegenslag die weliswaar de hele artistieke uitlaat van de latere Dvořák zou beïnvloeden, maar hier rechtstreeks de oorzaak van een continu heen en weer geworpen worden tussen duistere en lichtgevende krachten, om uiteindelijk pas de totale berusting te vinden in een fenomenaal 'Amen', waarna Dvořák voor zichzelf eindelijk weer adem lijkt te kunnen halen. Uitzonderlijk aan dit werk is immers de spanning die vanuit het overweldigende (en erg Dvořákiaans aandoende) openingsdeel – met een melodie die uit de onderbuik van het universum lijkt op te borrelen – wordt opgewekt, waarmee de luisteraar meteen volledig in het werk wordt gezogen.
De orkestrale uitwerking over de elf delen heen is fantastisch, zeker voor wie in rekening brengt hoe de componist dit alles laat uitdijen richting een letterlijk bevrijdende finale. Tegelijk is dit 'Stabat Mater' heel evenwichtig, met verkillende, dan weer vertederende solomomenten in de tussenliggende delen, die een volledig spectrum aan weemoed versus kracht op tafel plaatsen. Dvořák is geen atleet die kunstjes opvoert, en de eenvoud van bepaalde toonzettingen is het programma van het werk duidelijk heel gedienstig. Precies dat is het gegeven waar Neeme Järvi op verder bouwt met deze interpretatie. Een grote muzikaliteit opwekken vanuit de partituur is niet geheel moeilijk: Dvořák heeft een stijl die het zwierige als vanzelf opzoekt. Juist de tekst wel Järvi opwaarderen, waardoor het muzikale met deze opname als het ware gecompenseerd wordt door een nadruk op wat de teksten de luisteraar vandaag nog kunnen vertellen. Zowel de solisten als het koor worden door Järvi naar de voorgrond geplaatst, daar waar het orkest als het ware een tapijt mag zijn waarop het hele verhaal uit de doeken wordt gedaan. De uiteindelijk fragmentarische geloofsbelijdenis die dit 'Stabat Mater' is, zou dus kunnen uitmonden in een wat vervelende lezing die muzikale sprankels ontbeert. Niets is echter minder waar: de organische onderlaag van het LPO houdt Järvi constant broeierig en dampend, waardoor de toehoorder ook dit aspect nooit ooit het oog verliest.
Er zijn op de markt misschien iets serenere versies te vinden, met een grotere continuïteit. Järvi heeft immers de neiging de muziek ietwat in afzonderlijke kapittels in te delen. Toch is en blijft deze live-opname, waarop een grandioos London Philharmonic Orchestra opnieuw laat horen waarom het een van Europa's betere orkesten is, enorm aan te bevelen. Alleen al de manier waarop de dirigent het hele kluwen laat uitmonden in het indrukwekkend contrapunt aan het einde, waarmee Dvořák het statement plaatst dat hij bereid is alle tegenslagen te aanvaarden zoals ze hem nu eenmaal teisteren, maakt deze cd de moeite waard. Zeker een onbegrijpelijkerwijs obscuur gebleven werk als dit, waar overigens ook Philippe Herreweghe groot liefhebber van is, verdient het breed opgepikt te worden.