Zelf noemt dirigent Sir Simon Rattle het "forensic musicology": het reconstrueren en aanvullen van de restanten van het laatste deel van Anton Bruckners negende symfonie, die uiteindelijk zou leiden tot deze opname van een "volledige" versie van het zwanenzang. Vier musicologen hielden zich een hele tijd bezig met het verzamelen van alle materiaal. Aangenomen kan worden dat hun editie inderdaad diegene is die de bedoelingen van de componist het best benadert, toch op basis van de huidige authentieke documenten. Bijna 70% van het materiaal werd uit de "net"-kopie van het laatste deel gehaald, nog eens ongeveer 15% uit kladversies en louter de luttele resterende procenten werden door de wetenschappers zelf aangevuld. Kort na het voltooien van de partituur, sprong Sir Simon Rattle er meteen op. Geweten is dat die dirigent veel aandacht besteed aan nieuwe ontwikkelingen voor wat gekende muziek betreft; zo zal hij later dit jaar ook met een sterrencast Bizets 'Carmen' opnemen voor EMI, gebaseerd op een specifiek manuscript. Dat deze vierdelige Bruckner-symfonie niet langer als een drieledig werk wordt gepresenteerd is overigens niet alleen een aardigheid, maar ook van musicologisch cruciaal belang. Vaak wordt het 'Adagio' ten onrechte omschreven als Bruckners "vaarwel aan het leven", terwijl de toonaarden waarin het eerste en het derde deel staan niet overeenkomen: dit maakt het onmogelijk te geloven dat Bruckner zou gewild hebben dat zijn derde eindige met het trage deel. Wie getuigenissen er op naleest, moet trouwens geloven dat Bruckner in de eerste uren van de dag van zijn overlijden aan de finale had gewerkt. Dat op zich is reden genoeg om deze uitstekend gereconstrueerde vierdelige mastodont in de armen te sluiten.
Bij leven liet de componist overigens aantekeningen na waarin hij uitvoerders opdroeg om, in geval van een incompleet werk, zijn 'Te Deum' als slot uit te voeren. Ook wat dat betreft zijn er echter moeilijkheden wat tonaliteit betreft: dit is dus een wat geforceerde oplossing. Ook dit is dus een reden om deze 82 minuten durende cd de lof toe te zwaaien die hij verdient. Bovendien maakt Sir Simon Rattle de verwachtingen ook muzikaal waar. Met een orkest als de Berliner Philharmoniker, dat een traditie heeft in dit repertoire waar allicht geen enkel ander Europees orkest (behalve misschien de Wiener) op kan bogen, lijkt er hoe dan ook weinig te kunnen mis gaan. Rattle is daarenboven een figuur met een hekel aan automatische piloot-uitvoeringen. Hoewel deze symfonie al bijna lastig is voor de luisteraar omwille van de vele toppen en dalen, is ze voor een dirigent nog moeilijker om interessant te houden. Door dynamisch met grote tegenstellingen te durven werken en door de schitterende integratie van het strijkersbastion in de kopers (en vice versa), ontstaat een niet-opgeblazen Brucknerklank die de typische clichés van bombast en traagheid zo veel als mogelijk ontkracht. Zoals te verwachten was bereikt Rattle dit ook door energie te pompen in het eerste deel, waardoor de symfonie meteen al een aardige start neemt.
Toch is het vooral het slotdeel waarin de poppen helemaal aan het dansen gaan. De vier musicologen Nicola Samale, Giuseppe Mazzuca, John Phillips and Benjamin-Gunnar Cohrs herwerkten thematisch materiaal uit de voorgaande delen van de symfonie onderweg naar het hoogtepunt en het absolute einde is een soort "HHHalleluja" dat onmogelijk een grotere breuk zou kunnen vormen met het uitstervende 'Adagio' waarmee de symfonie tot op heden vaak eindigde in onvolledige uitvoeringen. Rattle smeekt zijn publiek om open te staan voor deze ervaring en het historisch materiaal voor lief te nemen. Hij heeft een overschot aan gelijk, en het kost eerlijk gezegd weinig moeite om het genie van deze interpretatie onder ogen te zien. Zelfs zonder het vierde deel zou dit een van de referentie-opnames geworden zijn, hetgeen het dankzij de compleetheid zeker geworden is.