Na grote componisten van het einde van de negentiende eeuw, met voorop Richard Strauss en Gustav Mahler behandeld te hebben in een reeks van live concertopnames, zette het Koninklijk Concertgebouworkest met deze plaat rond Alban Berg de stap naar de tweede Weense school en de dodecafonie. Van de drie grote componisten van die tweede Weense school (die naast Alban Berg uit Arnold Schönberg en Anton Webern bestond) heeft Berg de reputatie het meest verstaanbaar te schrijven, atonaal natuurlijk maar gebruik makend van welluidende, consonante akkoorden en vertrouwde melodiewendingen. De 'Drei Orchesterstücke' kunnen perfect dienen als illustratie voor die neiging om inspiratie te halen uit het verleden. Waar ze uiterlijk zo modernistisch klinken als een componist in 1914 maar kon schrijven, kijkt de opeenvolging van een 'Praeludium', een 'Reigen' of 'rondedans' en een 'Mars' terug naar achttiende-eeuwse vormstructuren.
Uit de opera 'Lulu' distilleerde Alban Berg zijn vijfdelige suite, minder uit artistieke overwegingen dan uit praktische. In het Duitsland van de nazi's was het minder dan waarschijnlijk dat zijn schokkend groteske werk rond titelheldin Lulu die met ontstellend gemak als femme fatale optreedt voor een half dozijn mannen en uiteindelijk zelf op gewelddadige manier ten onder gaat (ze valt ten prooi aan Jack the Ripper) een uitvoering zou krijgen. Om zijn publiek een voorsmaakje te geven van hoe de opera zou klinken, stelde hij dus deze suite samen.
De prachtige akoestiek van de grote zaal van het concertgebouw in Amsterdam laat geen detail verloren gaan – het is moeilijk om zich in te beelden waar dit orkest deze muziek met zijn ontelbare nuances zo goed tot haar recht zou kunnen laten komen als in haar eigen concertzaal. Luister maar naar het duistere begin van de 'Drei Orchesterstücke' waarin stemmen en klankkleuren voorzichtigjes opduiken en weer verdwijnen. Hier hoort men een heel geraffineerde uitvoering, in de dynamiek die het orkest aanhoudt bijvoorbeeld, die niet louter uit contrasten van luid tegenover zacht bestaat maar oneindig veel schakeringen opbouwt.
Wat deze uitvoering verder zo aantrekkelijk maakt is dat dirigent Daniele Gatti en het concertgebouworkest gebruik maken van die typisch gesuikerde Weense klank, sensueel en fluweelzacht om Bergs muziek weer te geven. Want ondanks Bergs revolutionaire ingesteldheid op muzikaal gebied, blijft dit muziek die baadt in de elegantie van het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk ten tijde van de belle epoque. De klank van de houtblazers is zonder twijfel uniek aan dit orkest en een machtige kopersectie kan behoorlijk ruw klinken, zeker in de lagere tessituur.
Voor het 'Lied der Lulu', het middendeel van de 'Lulu Suite', werd de Israëlische sopraan Anat Efraty aangesproken. Dit is een oerklassieke, hoogromantische uitvoering geworden, waarbij Efraty een acrobatisch soepele Berg zingt die bijna uit een opera van Richard Strauss had kunnen komen, met haar verleidelijke interpretatie en vrij slanke stem. Alleen jammer van haar nogal wijde vibrato en het beetje portamento dat ze gebruikt, wat haar ongetwijfeld helpt om grote sprongen te nemen maar haar solopartij er wat minder accuraat op maakt.
Waar aan de muziek van Alban Berg door vele dirigenten (Pierre Boulez bijvoorbeeld) een wat droge, intellectualistische nasmaakt kleeft, klinkt hij bij het concertgebouw hier melodieus en sensueel, op de atonaliteit na even Weens als Bergs grote voorbeeld Mahler en met veel aandacht voor nuance en verfijning gebracht.
Meer over Alban Berg
Verder bij Kwadratuur
Interessante links