In mei 1781 was Mozart eindelijk een vrij man die in staat was om het provinciale Salzburg in te ruilen voor het kosmopolitische Wenen. Hij was tot dan toe steeds in dienst geweest van de Prins-Aartsbisschop van Salzburg, Hieromymus Colloredo. Eerdere pogingen om zijn ontslag te verkrijgen, waren steeds mislukt maar toen de bisschop hem uiteindelijk liet gaan (letterlijk met een schop in Mozarts kont), was Mozart vrij om een carrière als freelance componist en klaviervirtuoos te beginnen.
De Weense periode zag het ontstaan van Mozarts grote pianoconcerti: tussen februari 1784 en maart 1786 componeerde Mozart maar liefst elf pianoconcerti, naast de drie die hij eerder al in Wenen geschreven had. De situatie was in Wenen dan ook erg gunstig voor een pianovirtuoos. Het actieve concertleven gaf Mozart meer dan genoeg gelegenheid om ‘academies’ te organiseren: subscriptieconcerten waarvan zowel kosten als opbrengst volledig voor rekening van de organisator waren en waar symfonieën, concertaria’s, potpourris maar vooral nieuwe concerti gepresenteerd werden.
Dat concertleven kwam abrupt ten einde met het begin van de Oostenrijks-Turkse oorlog van 1787, die zware financiële eisen stelde aan de Oostenrijkse adel – in zijn laatste jaren kon Mozart nog slechts twee concerti aan het publiek voorstellen. Twee van de ‘grote’ Weense concerti staan op een recente uitvoering met pianofortespeler Kristian Bezuidenhout, die zich laat begeleiden door het Freiburger Barockorchester. Het zijn de concerti nummer zeventien, in G majeur, KV453 en nummer tweeëntwintig, in Es majeur, KV 482. Uit dat laatste concerto komt deze finale.
De finale zelf is een wat ongewoon stukje muziek want Mozart onderbreekt dit gewoonlijk snelle rondo met een langzaam menuet. Het is een techniek die gelijkaardig is aan wat Mozart in sommige eerdere concerti toepaste, met name in het ‘Jeunehomme’ concerto, KV271, dat overigens ook in dezelfde ‘heroïsche’ toonaard van Es majeur geschreven is.
Mozarts tweeëntwintigste concerto is niet het populairste van zijn Weense werken, misschien omdat het niet zo vol staat met herkenbare thematiek als andere, gemakkelijker in het gehoor liggende concerti. Compositorisch is het echter een meesterwerk, dat zowel voor de solist als voor het orkest bijzonder uitdagend is. Een belangrijk aspect van Mozarts Weense concerti is namelijk deuitgebreide rol die het orkest speelt. De kwaliteit van de muzikanten waarmee Mozart in contact kwam in de keizerlijke hoofdstad, was groter dan in het provinciale Salzburg en dat vertaalt zich in een schriftuur voor orkest die avontuurlijker is dan voordien. Het orkest is een evenwaardige partner voor de solist. De blazers (fluit, klarinetten, fagotten, hoorns, trompetten en pauken) in het bijzonder, worden aanzienlijk opgewaardeerd en weinig concerti bewijzen dat zo overtuigend als dit tweeëntwintigste. De inzet van het menuet-gedeelte klinkt zo als een romantische serenade, gedragen door de warme sonoriteit van een sextet van klarinet, fagot en hoorn.
Het is echter de solist die deze uitvoering meeslepend maakt. Kristian Bezuidenhout behoort tot de beste pianofortespelers van het moment en zijn kijk op deze finale, lichtvoetig en fijntjes in de snelle secties, een beetje elegisch in het menuet, bewijst waarom. Zijn instrument, kopie van een Anton Graf-pianoforte van het eind van de achttiend eeuw, bezit de kwaliteiten die nodig zijn voor deze muziek: een transparante aanslag zonder mechanisch te gaan klinken, een kristalhelder sopraanregister en een zachte dynamiek die moeiteloos intimistisch overkomt. Het is bovendien nog steeds wat moeilijk om goede uitvoeringen van Mozarts klavierconcerti op authentieke instrumenten te vinden: dit repertoire blijft in zekere mate het domein van moderne pianovirtuozen. Deze interpretatie toont echter overtuigend waarom uitvoeringen op een authentiek instrumentarium meer dan welkom zijn!