Vooral omwille van zijn korte speelduur wordt Béla Bartóks enige opera 'Bluebeard's Castle' zelden opgevoerd. De hele compositie duurt namelijk iets minder dan een uurtje en ook qua opzet is de opera heel kleinschalig opgevat, met amper twee zangers en "zeven deuren". Qua plot gebeurt er niet zo veel: Blauwbaard troont de jonge bruid Judith mee naar zijn duistere kasteel, waarin zich centraal zeven deuren bevinden. Judith wil wat licht in de woonst, maar Blauwbaard waarschuwt haar dat het openen van de deuren tot rampspoed zal leiden. Judith volhardt en ze ontdekt de meest prachtige schatkamers achter de verschillende deuren, maar telkens zijn alle dingen van waarde doordrenkt met bloed. Bij het openen van de zesde deur, het dieptepunt van de opera, ontdekt Judith een meer van tranen, tranen van al Blauwbaards slachtoffers die hun dood beweend hebben. Tot slot blijken achter deur zeven de drie vrouwen van Blauwbaard schuil te gaan, waarna Blauwbaard Judith tot zijn vierde vrouw verklaart. Ze protesteert, maar wordt uiteindelijk gedwongen mee te gaan met de overige vrouwen, waarna het kasteel terugkeert naar zijn oorspronkelijke duisternis en de luisteraar gebroken achterblijft.
Béla Bartók was pas dertig toen hij de eerste hand legde aan zijn 'Bluebeard's Castle', maar talloze revisies achteraf bewijzen dat het werk hem altijd na aan het hart bleef liggen en de maturiteit die van het werk uitstraalt, bewijst ook dat dit geen niemendalletje was voor de componist. De donkere kleuren van het werk passen perfect bij zijn expressionistische idioom, maar meer dan de abstracte invulling van zijn niet-programmatische composities, wordt de inhoud hier plots zeer concreet. Bartók kan daar echter perfect mee om, meer nog, 'Bluebeard's Castle' is zelfs een van zijn meest dramatische stukken. De dreigende akkoorden waarmee het slotdeel ('Seventh Door') opent, spreken wat dat betreft boekdelen. De blazers plaatsen daar een mysterieuze lijn boven, tot bas-bariton Sir Willard White (Blauwbaard) sterk bijvalt. Daarna krijgt het stuk iets sprookjesachtig, onder meer met de terugkeer van het feeërieke motief dat doorheen de ganse opera loopt - het openen van de deuren. Langzaam bouwt dit slotkapittel dan op naar de grote climax, met Blauwbaard die bezingt dat er alleen maar duisternis is na de helse strijd met Judith – het woord wordt effectief vier keer herhaald. Een krachtig, oneindig droevig einde voor een briljante, kernachtig geconstueerde opera.